Tag Archives: vliegbasis Volkel

Bij de tandarts

27 mrt

Doet u de mond maar eens open

Wilt U nu happen?

Tandarts in België

Vooral oudere lezers onder jullie zullen die commando’s van de tandarts vast wel eens hebben gehoord. Hebben  jullie ook zo’n angst voor de tandarts, zoals ik die vroeger had. Ik zeg met opzet ‘had’, want ik heb nu geen angst meer. Ik heb een Belgische tandarts en die doet geen pijn. Het helpt natuurlijk wel, dat ik niets meer van mezelf in mijn mond heb. Maar hij deed ook geen pijn, toen dat nog wel het geval was.

Voetbalwedstrijd

Het begon bij mij al vroeg. Ik heb in een eerdere weblog aangegeven, dat ik wel eens als keeper in een voetbalwedstrijd fungeerde. Tijdens een wedstrijd te E moest ik dat duur bekopen. Ik kwam met mijn hoofd in onzachte aanraking met de knie van een tegenstander, met als gevolg een lichte hersenschudding en het verlies van drie voortanden. De hersenschudding verdween na een tijdje, de voortanden waren al eerder verdwenen.
Ik was toen 25 of 26 jaar oud. Mijn vrouw, toen mijn verloofde, houdt het op 24. Wie ben ik om haar tegen te spreken, want zij is sterk in het onthouden van datums. Zo weet zij de geboortedatums van al onze vier kinderen, met dag, maand en jaar. Van de kleinkinderen en achterkleinkind trouwens ook. Met enige moeite kom ik van mijn eigen kinderen tot geboortejaar. Aan de geboortedatum van mijn kleinkinderen begin ik maar helemaal niet.

Lastige kies

Ik ga jullie besparen, wat er allemaal met mijn tanden is gebeurd. Ik heb wel wat tandartsen versleten. Een tandarts te M kan ik me nog sterk herinneren. Volgens mij had hij een beginnende praktijk. Mijn probleem was een rotte kies op een lastige plaats, die hij moest extraheren. Het lukte slechts ten dele, het trekken werd meer aanmodderen. Ik moet toegeven hij (de tandarts) gaf niet op. Het geheel heeft zo’n uur geduurd. Mijn vrouw zal zeggen 50 minuten, want je overdrijft toch altijd.
Uiteindelijk won de tandarts het gevecht.

Nu had ik mijn jas in de wachtkamer laten hangen. Toen ik kwam was de wachtkamer leeg, nu was hij bomvol. Iedereen keek mij verwijtend aan, alsof ik de oorzaak van de vertraging van hun behandeling was.
Met een beschaamd hoofd, veel praten was er voor mij toch niet bij, verliet ik zo snel mogelijk de wachtkamer. Achteraf heb ik mij altijd afgevraagd, hoeveel patiënten die tandarts in één uur dacht te behandelen.

Stifttand

In een eerdere weblog vertelde ik over mijn opleiding tot marinier op de vliegbasis Volkel. Van een van mijn medecursisten herinner ik mij de volgende anekdote. De betreffende was vaak het slachtoffer van ‘pesterijen’. Iedereen weet dat op scholen, verenigingen of gemeenschappen door de pesters feilloos de slachtoffers worden uitgezocht. Nu is er gelukkig een wet in voorbereiding, dat daar een einde aan kan worden gemaakt. De marinier, laten we hem X noemen, praatte een beetje bekakt, maar het was verder een normale jongen. Misschien woonde hij wel in een woonplaats, die sommigen niet aanstond. Weten jullie, waarom iemand zo vaak gepest wordt. Ik deed er niet actief aan mee, maar moest er wel vaak om lachen.

Een van de voorvallen herinner ik mij. Zaterdagsmiddags, na de middagmaaltijd, mochten we op verlof. Op die dag kregen we vaak een bokkem, waar niemand trek in had. De korporaal van onze sectie was getrouwd en die nam een heel zooitje bokkems mee naar huis. Na de middagmaaltijd werden wij met trucks naar het station in Uden gebracht. Zo fair was de Koninklijke Marine wel.  Veel tijd hadden wij niet hierbij. Wij mochten snel onze overjassen en bagage ophalen en dan hollen naar de trucks.

Zo hadden de pesters weer iets bedacht om X te pakken. Of ze de gevolgen wisten, weet ik niet. Als ze het wel geweten hebben, dan was hun timing fenomenaal. Zo ook die Zaterdag.
Wij holden naar onze nissenhut, grepen onze overjassen en bagage en holden vervolgens naar de trucks. In ons midden een foeterende X. De eerste honderd meter probeerde hij, al hollend, om met zijn linkerarm in de linkermouw van zijn jas te komen. Dat lukte hem niet. De volgende honderd meter probeerde hij met zijn rechterarm in zijn rechtermouw te komen. Dat lukte hem ook niet. Na driehonderd meter ontdekte hij, dat de mouwen van zijn jas onderaan waren dichtgenaaid. Toen waren we inmiddels al bij de trucks.

Nu zullen jullie wel denken, wat heeft dat met de tandarts te maken. Dezelfde X had een stifttand, die kennelijk los zat. Als we in een samenscholing stonden en lachten om een geslaagde mop of grap, dan lachte X hartelijk mee. Misschien iets te uitbundig, want steevast raakte hij in paniek en duwde hij iedereen een beetje aan de kant. ‘Mijn stifttand’ riep hij dan. Die was weer eens bij het lachen uit zijn mond gevlogen en nu was hij bang dat wij erop zouden trappen. Het pesten ging voor hem gelukkig niet zover, dat iemand dat werkelijk deed.
Waarschijnlijk stopte hij de teruggevonden tand in zijn mond. Hij had beter een tandarts kunnen opzoeken. Wellicht had hij ook angst voor de tandarts.

Implantaten

Toen in mijn mond weinig te restaureren viel, adviseerde de Belgische tandarts mij om een ondergebit te nemen, dat met een kliksysteem op implantaten was te bevestigen. Hij adviseerde mij om de implantaten te laten aanbrengen bij de dienst mond-, kaak- en aangezichtschirurgie van het Ziekenhuis Oostelijk-Limburg te Genk (B). Van deze dienst had dr. Constantinus Politis de leiding. Een arts met een duidelijk Griekse naam en afkomst. Maar hij zag er meer uit als een Napoleon. Hij was ook klein van stuk, maar duidelijk de bevelhebber van de dienst. Hij had vier behandelkamers, daarvan stonden de deuren open, zodat hij van iedere behandelaar precies zag, wat hij aan het doen was. Tussen zijn patiënten door, assisteerde hij de overige artsen. Niets kon hem ontgaan. Ik moet zeggen, wat hij deed was vakwerk en zijn manier van leidinggeven droeg bij aan de kwaliteit van de dienst.
Hij publiceerde in vaktijdschriften, dat en zijn manier van werken moest elders opvallen. Hij is nu werkzaam bij het Universitair Ziekenhuis in Leuven en professor aan de Katholieke Universiteit aldaar.

m_pierre-1

Een ding moet ik zeggen. Hij was niet zachtzinnig. Vóór het aanbrengen van de implantaten, moet er worden verdoofd. Daarbij ging hij royaal en snel met de spuit te werk. De verdoving hielp, maar na een paar dagen kreeg ik een blauwe baard. Zal wel een medische naam hebben (zie foto).
De baard trok weg, maar ik moest wel een paar weken binnenblijven, omdat ik niet toonbaar was. Als jullie het niet willen geloven de man op de foto ben ik. Toen ik de foto doorstuurde naar onze dochter Patricia, toen meende zij dat ik de foto ‘gephotoshopt’ had. Ik kan met photoshoppen wel iemand van een foto laten verdwijnen, of desnoods erbij plaatsen, maar zo’n geloofwaardige baard zal mij niet lukken.

Bezoek aan tandarts fobie nr 1

m_scannen0008a

Wat schetst mijn verbazing toen ik op 27 maart 2013 deze cartoon van Paul Kusters in de Limburger aantrof. Kennelijk is de angst voor de tandarts van alle tijden.

Als antwoord op een mogelijke vraag van jullie, of deze weblog door deze cartoon is geïnitieerd, dan is mijn antwoord : neen. Mijn verhaal was reeds af, alleen kon ik deze cartoon nog toevoegen als bewijs van mijn stelling, angst voor de tandarts.

Pierre Swillens

Mijn diensttijd in Nederlands Indië (deel 1)

8 mrt

Korps Mariniers

Qua patet orbis ‘Zo wijd de wereld strekt’

Korps Mariniers
soerabaja-6

Het Korps Mariniers is een onderdeel van de Koninklijke Marine. Het korps heeft een oude traditie. Het werd in 1665 opgericht door Michiel de Ruyter en Johan de Witt. De manschappen van het korps dienden op schepen en kwamen in actie, wanneer ergens vanaf het schip een actie op het vasteland moest plaatsvinden.
Vanzelfsprekend heeft het korps heden ten dage een andere functie. Het Korps Mariniers is omgebouwd tot een eenheid, die snel kan worden ingezet voor vredestichtende en humanitaire acties over de hele wereld. Verder wordt het korps ingezet bij de verdediging van de NAVO-landen en voor Nederland voor bescherming van het Caraïbisch gebied.

In december 1946 werd ik als dienstplichtige opgeroepen bij het Korps Mariniers (hier aangeduid als zeemilicien).

Opleiding bij  het Korps Mariniers

soerabaja-7

Marinekazerne  Kattenburg, Amsterdam

De opkomst was in de Marinekazerne Kattenburg te Amsterdam. Hier bleven we maar drie weken voor het in ontvangstnemen van kleding.  De eigenlijke opleiding zou plaatsvinden op de vliegbasis Volkel in Noord-Brabant. Dit was een voormalig Duitse vliegveld, dat op 15 augustus 1944 door de Royal Air Force (RAF) zwaar was gebombardeerd. Bomkraters waren daar nog de getuigenis van. Toen de geallieerden in september 1944 de operatie Market Garden uitvoerden, werd het vliegveld opnieuw gebombardeerd. Hierna verlieten de Duitsers het vliegveld, na alles met de grond gelijk te hebben gemaakt.

Na de bevrijding van het gebied werd het vliegveld weer in gebruik genomen, nu door de RAF. Uiteindelijk werd in september 1945 het vliegveld oor de Engelsen overgedragen aan het Nederlands Militair Gezag. Deze stelde in november 1946 het vliegveld ter beschikking van de Koninklijke Marine  als tweede opleidingskamp van het Korps Mariniers.

Nissenhutten en strenge winter

Op het vliegveld hadden de Engelsen 120 nissenhutten achtergelaten. Eigenlijk waren dit noodonderkomens, bestaande uit een fundering, een houten vloer en een halfrond golfplaten dak. Twee ramen en een deur in de gemetselde voorkant, en twee ramen in de gemetselde achterkant. In elke hut konden ongeveer 20 manschappen worden ondergebracht.
Wij kwamen daar in december 1946, midden in een strenge winter, aan. Het ijs zat aan de binnenzijde van de golfplaten. In het midden van de nis stond een kachel en die werd door ons gloeiend heet gestookt. Per kruiwagen moesten we de steenkolen vanaf een centrale opslag aanvoeren. De centrale opslag raakte al snel op en wij hoopten, dat wanneer er geen kolen meer waren wij naar huis mochten. Er verdwenen dan ook heel was kruiwagens steenkool in de ruimte onder de verhoogde vloer. Of het ons uiteindelijk gelukt is om vrij te krijgen, weet ik niet. Wel weet ik, dat er nauwelijks buitenactiviteiten waren door de strenge kou.

Maleise les

Wel weet ik dat we Maleise les kregen door een alleraardigst oudere Indiëganger. Hij bracht ons de allereerste Maleise woordjes en zinnen bij, die we straks nodig zouden hebben. Erg serieus namen we hem niet. Toen hij vroeg waarover hij het met ons in het Maleis moest hebben, toen riepen we allemaal gelijktijdig ‘steenkool’. Hierover was hij snel uitgepraat.

Openbaar vervoer

Het opleidingskamp was per openbaar vervoer moeilijk te bereiken. Ik weet dat we in Uden moesten overstappen om een stoptrein te nemen, die bij het plaatsje Zeeland, dichtbij het opleidingskamp stopte. Aangezien dat treintje maar sporadisch liep, werd Uden elke zondagavond overspoeld door honderden mariniers, die vertier zochten en de laatste trein namen. Ik moet zeggen, dat de plaatselijke schoonheden zich hierbij niet onbetuigd lieten.

Opleiding van vier maanden

Het was de bedoeling, dat wij een opleiding van vier maanden zouden volgen, waarna we uitgezonden zouden worden naar Nederlands Indië. Daar zouden we de oorlogsvrijwilligers van de Mariniersbrigade aflossen.
Voor mij werd die inzet uitgesteld. Ik werd aangezocht om een korte opleiding tot ‘hulpkader’ te volgen, die bij de opleiding van de volgende lichting (1947) ingeschakeld zou worden.  Met die lichting vertrok ik vervolgens in september 1947 naar Nederlands  Indië.

Mariniersbrigade

De oorlogsvrijwilligers van de Mariniersbrigade werden op Oost-Java ingezet om de orde en het gezag te herstellen. Na het vertrek van de Japanners was in I\Nederlands Indië een beweging op gang gekomen, die streefde naar onafhankelijkheid. De Engelsen, die het gezag overnamen van de Japanners, kregen daar al mee te maken. Tijdens gevechten met vrijheidsstrijders en burgers verloren zij in Soerabaja 500 manschappen.
De Nederlandse regering wilde echter haar gezag in Nederlands Indië herstellen en ging het gevecht aan met de vrijheidsstrijders, zo ook op Oost-Java. Dat dit niet zonder gevaar was, blijkt uit het feit, dat van onze klas (20 personen) er twee het leven lieten. Ik heb ergens een foto, waarop naast mij nog vier andere lachende mariniers staan, waaronder deze twee. Een ervan had bij het begin van onze opleiding zo’n goede test afgelegd, dat hij een opleiding tot officier mocht volgen. Hij vertrok eerst in 1949 naar Nederlands Indië en toen ik alweer terug was in Nederland sneuvelde hij alsnog. Hij was met een patrouille van elf man in een hinderlaag gelokt, waarbij er zes sneuvelden en vijf gevangen werden genomen. Uitzending naar Nederlands Indië was dus niet zonder gevaar.
De vrijheidsstrijders zouden het land overigens Republik Indonesia noemen, terwijl ‘merdeka’ vrijheid of onafhankelijkheid betekende. Je kwam die opschriften hier en daar nog wel tegen.

ms Sloterdijk

soerabaja-4

ms Sloterdijk

Wij vertrokken in september 1947 vanuit de haven in Rotterdam.  De boot, ms Sloterdijk, was een omgebouwd vrachtschip, dat in de laatste wereldoorlog ook al als troepentransportschip dienst had gedaan. Om zoveel mogelijk manschappen weg te stoppen, sliep je vierhoog boven elkaar. De bovenste moest dus een eind klimmen.
Toen we voorbij Hoek van Holland in open zee kwamen, werd ik zeeziek en dat ben ik gedurende de gehele reis van 30 dagen gebleven. Met een voortdurend gevoel van overgeven, was dat geen pretje. Je werd verzocht om niet aan de windzijde over de railing over te geven, want door de wind kwam het braaksel een eindje verder weer terug.  Geen pretje voor diegenen, die daar aan de railing stonden. Maar al doende leerde men. Er waren er, die zo ziek aren, dat ze de kooi niet uitkwamen of voor pampus op het dek lagen.

Het ergste was als de wind zo stond, dat het schip steeds slagzij maakte.  Als je dan op de wc zat, dan hing je beurtelings erboven of er een eind vandaan. Het was dan zaak om op het juiste moment te mikken. Gelukkig waren er in het open hok aan beide zijden flinke handvatten, zodat je er in ieder geval terugkwam.
De slagzij was ook merkbaar bij het eten. In de eetzaal stonden lange tafels, afgewerkt met een opstaand randje. Het eten werd opgeschept op een tablet. Als je het tablet op tafel zette en wilde gaan zitten, dan moest je bij slagzij oppassen, dat het tablet niet tien meter verder van de tafel schoof. Veel maakte het niet uit, want je had toch geen trek.
Het douchen was ook een crime, want bij gebrek aan zoet water, werd er gedoucht met zout water. Daarvan was er genoeg voorhanden. Moeten jullie eens dertig dagen proberen. Er werd niet veel gedoucht.

30 Dagen op zee

Van de reis herinner ik mij uiteraard het passeren van de rots van Gibraltar, de stad Algiers bij nacht, en de doorsteek van het Suezkanaal. Daar lagen we een tijdje stil. Toen kwamen er jongens rond de boot zwemmen. Vanaf de boot werden er geldstukken in het water gegooid, die door de kereltjes werden opgedoken, voordat ze in het diepe verdwenen. De geldstukken werden vervolgens in de mond gestopt, waarna ze verder gingen.

Na het Suezkanaal was er dagenlang niet veel te zien. Alleen bij het passeren van de evenaar werd er een Neptunus feest georganiseerd.  De traditie wil, dat Neptunus de opvarenden, die voor het eerst de evenaar passeren, doopt.

Sabang

Uiteindelijk meerde de ms Sloterdijk aan in de haven  van het eiland Sabang. Hier mochten we voor het eerst aan de wal en maakten we kennis met de Indische archipel, hun bevolking, het klimaat en de flora en fauna. Vooral de overdaad aan vruchten, zoals bananen, ananassen en kokosnoten viel op. Ook leerden we nieuwe vruchten zoals mango’s en papaja’s. Een marinier bleek allergisch te zijn voor de melk van de kokosnoot en lag ’s avonds met een gezwollen gezicht in zijn kooi.

Soerabaja

Na een paar dagen varen bereikten wij uiteindelijk ons einddoel, de haven van Soerabaja. Aan de ellende van 30 dagen zeeziek op een omgebouwde vrachtboot, kwam een einde.

Pierre  Swillens