Tag Archives: obbicht

Voor het eerst in aanraking met Vrouwe Justitia

28 nov

Niet opvolgen van een ambtelijk bevel

First offender

 

justitia-3Inleiding

Laats zei mijn vrouw Mientje tegen me: “Je schrijft altijd blogs over jezelf . Schrijf ook eens iets over mij. Dat ik op 15-jarige leeftijd in aanraking ben geweest met de politie”. “Prima”, zei ik, “maar dan moet je me eerst het hele verhaal vertellen”. Mientje wist zich echter maar weinig te herinneren van het voorval. Het onderstaand verhaal is authentiek, maar grotendeels gereconstrueerd.

Dansen op zondag

Als jong meisje was Mientje dol op dansen. En daarom trok ze met haar hartsvrienden Mia (de tweede uit de vele Mia’s in Mientjes leven) op zondag vaak erop uit om in het dorp Born of de omliggende dorpen te gaan dansen. Dat ze als 15-jarige nog niet de toegestane leeftijd (16 jaar)  had, dat deerde haar niet. Daarvoor vond ze dat dansen veel te leuk. Van haar moeder mocht ze, mits ze maar om tien uur ’s avonds thuis was. En dat was een strike regel, bij te laat thuiskomen geen dansen.

Dansen in Obbicht

Op een zondag in het voorjaar van 1949 was er dansen in Obbicht en wel in de danszaal van Tom Op de Kamp. Mientje en Mia besloten om daar naar toe te gaan. Mia had echter geen fiets, dus Mientje was verplicht om haar achter op de bagagedrager van haar fiets mee te nemen. Dat was bij de wet verboden, maar een kniesoor die daar op lette.

Het dansen verliep voorspoedig en de dames amuseerden zich. Af en toe was er controle van de politie. Dan werd er het sein “Politie” gegeven en vluchtten alle dames-onder-de-16-jaar naar de WC, zo ook Mientje en Mia. Als het sein veilig was, kwamen ze weer te voorschijn.
De politie wist dat wel, maar ze waagden zich niet op de dames-WC. Zij gingen naar buiten om daar te wachten, de dames in overtreding zouden toch een keer naar buiten komen.

Stopbevel politie

Aan het dansfestijn kwam een einde en ze moesten zich haasten om op tijd (10 uur) thuis te zijn. Ze waren net bij de danszaal vertrokken, toen ze het bevel “Halt politie” hoorden. Mientje raakte in paniek. Als ze zich nu met de politie moesten bezighouden, dan werd de klok van tien uur in Born niet gehaald. Mientje besloot door te fietsen en zette er een vaartje in. Om in Born te komen, moesten ze de sluis over het Julianakanaal overteken. De weg er naar toe was een lange onverlichte weg. Bij de oprit naar de sluis gekomen, kon Mientje niet meer en ze vroeg Mia om af te stappen en de oprit te lopen. We zijn ze nu toch wel kwijt. Maar hier had Mientje buiten de waard gerekend, in dit geval de dienders van de Heilige Hermandad.  Ze waren door de politieagenten te fiets gevolgd en waarschijnlijk wachtten deze tot de overgang van de sluis, die uitstekend verlicht was. Maar nu moesten ze wel ingrijpen en confronteerden de dames met hun aanwezigheid. Met behulp van een zaklamp werden de personalia genoteerd, waarna de dames hun weg konden vervolgen. Het recht had gezegevierd. Twee volwassen agenten in achtervolging van twee gevaarlijke tieners, die niet hadden willen stoppen op hun daartoe gegeven bevel.  Mientje vertelde wijselijk thuis niets van het voorval. Het was wel een enerverend avontuur geweest na een avondje dansen.

Dagvaarding

Enkele weken later viel er een grote bruine enveloppe met een aantal papieren in de brievenbus. Het bleek om een dagvaarding te gaan voor een rechtszitting in Sittard. Mientje moest toen wel alles opbiechten. Wonderlijk genoeg reageerde haar moeder erg laconiek. Zij (Mientje) had zich in de nesten gewerkt en moest maar zien hoe ze er uit kwam. Mientje noteerde datum, tijd en plaats in Sittard. Zij moest zelf uitzoeken waar ze moest zijn en ze herinnert zich nu alleen nog maar een groot gebouw met een grote deur, een lang gang en weer een grote deur. Die deur maakte ze open en toen kwam ze terecht in een rechtszitting, die op dat moment plaatsvond. Bij de deur stond een rij van vijf politieagenten. Een van de agenten bekommerde zich om haar en vroeg, wat ze kwam doen. Mientje liet haar dagvaarding zien, welke de politieagent grondig bestudeerde. Uiteindelijk zei hij:  “Juffrouw, deze zaak is al geweest, U had hier om negen uur moeten zijn en niet om tien uur”. Mientje had zich dus een uur in het tijdstip vergist. Boos nam zij afscheid met de mededeling: “Hier zullen ze mij nooit meer zien”.

Juridische consequenties

Mientje kan zich niets meer herinneren van de documenten. Helaas zijn ze ook niet bewaard gebleven. Nu zouden ze interessant zijn geweest, want naast de dagvaarding met de tenlastelegging, zal er ook het proces-verbaal van de politieagenten bij gezeten hebben. Dan was ook duidelijk geweest bij welke rechtbank ze zich had moeten vervoegen. Nu valt er allen maar te gissen.

Aan te nemen is, dat de verbaliserende politieagenten melding hebben gemakt van drie overtredingen en een misdrijf, waaraan Mientje zich had schuldig gemaakt.

Mientje had en was

– aanwezig geweest op een danszaal zonder de leeftijd van 16 jaar te hebben bereikt;
– gereden met een fiets zonder verlichting;
– gereden op een fiets met een persoon op de bagagedrager en
– niet voldaan aan een ambtelijk bevel.

Genoeg voor een dagvaarding dus. Mia kreeg geen dagvaarding, waarschijnlijk werd haar alleen de aanwezigheid onder de zestien jaar op een dansvloer ten laste gelegd.

Wat zal de rechter hebben beslist. Zeker is, dat Mientje bij verstek is veroordeeld. Nu kan de rechter haar als ‘first offender’ hebben vrijgesproken. Een boete opleggen aan een vijftienjarige is ook niet zinvol. Hij kan haar ook schuldig hebben verklaard zonder strafoplegging. We zullen het waarschijnlijk nooit meer te weten komen, tenzij er hier of daar een aantekening in haar dossier staat. Zelf heeft zij nooit meer iets van de rechtszitting gehoord. Voor haar ging het leven weer verder. De enveloppe met papieren verdween op een gegeven moment, waar moet je ook zo’n grote enveloppe in een gezin met zes kinderen bewaren.

Epiloog

In 1949 stond handhaving bij de politie hoog in het vaandel. De politie was na de oorlog in 1945 opnieuw opgebouwd en er was veel hulppolitie aangetrokken. Mogelijk waren deze dienders van de hulppolitie en moesten ze zich nog bewijzen. Dan ga je op een zondag de aanwezigheid van onder-de-zestien-jarige-meiden op een danszaal controleren. Als ze dan ook nog zonder licht en met een persoon op de bagagedrager rijden en bovendien niet reageren op een stopbevel, dan is het kat-in-het-bakkie. En een gedegen achtervolging waard. De andere onder-de-zestien-jarigen maakten zich ijlings uit  de voeten, er was immers geen politie meer.
De vraag is, of de rechter een dergelijke handhaving op een stel in weze onschuldige tieners wel adequaat vond en derhalve tot vrijspraak oordeelde.

Dansen heeft Mientjes leven wel verder beïnvloed. Op Pinksteren 1949 kwam ik terug van mijn militaire diensttijd in het vroegere Nederlands Oost-Indië. In juni daaraanvolgend trof ik Mientje voor het eerst op een provisorische dansvloer in een wei tijdens een Federatief Schuttersfeest te Buchten, gemeente Born. In september trof ik haar weer, nu in een danszaal op de kermis in Born. Sinds die tijd zijn we samen blijven dansen.
Ik ken Mientje dus 67 jaar, waarvan 61 jaar in de echt.

Mientje heeft woord gehouden en zij is, behoudens een enkele bekeuring voor een snelheidsovertreding, niet meer in aanraking geweest met Vrouwe Justitia.

Maastricht, 28 november 2016

Pierre Swillens

 

 

 

 

 

Kal Plat

12 nov

Bevorderen van het spreken van Limburgs dialect

Waar gaat het vaak over

Inleiding

Het is opvallend dat de laatste tijd steeds meer wordt aangedrongen op het spreken in het Limburgs dialect. Alsof men bang is, dat dit in de loop van de tijd verloren gaat. Vandaar de aansporing ‘Kal Plat’ (praat dialect). En dat geldt niet alleen voor de Limburgers onderling, maar ook de lagere overheden en de provincie moedigen dit aan. Al zal hier het gebruik van het  Limburgs dialect op informele wijze plaatsvinden, dus voornamelijk mondeling. De officiële taal blijft uiteraard het Nederlands.

Men heeft de neiging om ‘vals plat’ in plaats van ‘Kal Plat’ te schrijven. Vals plat wordt door de Belgen gebruikt om in de wielrennerij een langzaam oplopende weg aan te duiden. Trouwens de Belg spreekt ook over ‘plat water’, waarmee bronwater zonder prik wordt bedoeld, Spa-blauw dus. De Limburger gebruikt het woord ‘plat’ voor zijn dialect. Maar niet alleen de Limburger, in Aken wordt ‘Öcher Plat’ gesproken en in Maasmechelen (België) spreekt men ‘Plat Mechels’.
Niet in Maastricht, daar spreekt men de ‘Mestreechter Taol”. ‘Plat Mestreechs’ is daar weer wat anders, zoals we verderop zullen zien.

Kal Plat

Facebook
Zelfs de sociale media worden gebruikt om het hanteren van het Limburgs dialect te bevorderen. Zo is er de Page ‘Kal Plat, waar eenieder berichten, tekeningen, foto’s en filmpjes over het Limburgs dialect kwijt kan. Er wordt veelvuldig gebruik van gemaakt.

Een andere Page heeft een lange naam en noemt zich ‘Ich kal plat en steit dig dat nit aan duij ich dich een oug oet’. Dat is wel een hele agressieve manier om het Limburgs dialect te promoten. Ook zonder de aanmoediging ‘Kal Plat’ praten mijn vrouw en ik, alsmede de kinderen Limburgs dialect met elkaar. En als iemand dat niet kan, of om de een of andere reden niet wil, dan respecteren we dat.
Bovendien staan wat foutjes in de naam, zoals het  gebruik van dig en dich en ‘een oug’ moet in het Limburgs ‘ein oug’ zijn.

Campagne
Onlangs is de gemeente Eijsden – Margraten gestart met een campagne ‘Kal Plat’, onder auspiciën van de Veldeke Stichting en met steun van de Provincie Limburg.

Waar gaat het vaak over?

Lichaamsdelen
Onlangs las ik in het Historisch Jaarboek voor het Land van Zwentibold, jaargang 1983, een artikel van prof. dr. A. Chorus, getiteld: TYPEN VAN LEVENSSTIJL BINNEN EEN LIMBURGSE FAMILIE ROND 1900. Prof. Chorus was tot 1979 gewoon hoogleraar psychologie aan de Leidense universiteit. In dat jaar ging hij met emeritaat. Hij was in 1909 geboren in Munstergeleen (Limburg). Na zijn emeritaat schreef hij artikelen over mensen uit Munstergeleen of over Limburgers in het algemeen.
Het betreffende artikel gaat over een Munstergeleense familie, namelijk de nazaten van Netje Kallen, geboren in 1844 in Munstergeleen. Hij begint zijn artikel met een spotversje over Netje Kallen en dat gaat als volgt:

Netje Kallen
waor gevallen
in e getske
op heur betske.

‘Getske’ is het verkleinwoord van ‘gats’ (smal pad) en ‘betske’ is het verkleinwoord van ‘bats’ (bil). Netje was dus gevallen op een van de paadjes van haar woonhuis naar het dorp. Het  versje werd ook nog gebruikt na haar dood, zodat de herinnering aan Netje Kallen bleef.
Prof. Chorus zal dit versje ergens van hebben overgenomen. Er staan een paar foutjes in. De uitgangs-n wordt in het Limburgs niet uitgesproken, dus het moet zijn ‘Kalle’ en ‘gevalle’. Nu is ‘kalle’ in het Limburgs ook praten, vandaar de uitdrukking ‘Kal Plat’.

In een eerdere weblog sprak ik over het Boorse dialek (dialect van het dorp Boorsem in Belgisch Limburg). Ik besprak daar een samenvatting van broer en zus Mathieu en Godelieve Opdenacker, die korte verhalen, spreuken en gezegdes in het Boorse dialek hadden verzameld.

Bij de gezegdes kwam de aanduiding ‘get op de plank höbbe’ voor. Hiermede worden de lichaamsdelen van een rondborstige dame bedoeld. Een gezegde, dat in de  contreien Obbeg (Obbicht) en Beeg (Grevenbicht) ook voorkwam.

Fecaliën

‘kakke’

Beginnen we met het woord ‘kakke’ (poepen). In mijn huidige woonplaats Maastricht wordt het woord ‘kakke’ wel gebruikt in spreekwoorden en gezegdes. Een zoektocht op de website ‘Mestreechter Taol’ levert een aantal resultaten op, waaronder:
“Dee gelök heet, hoof mer in z’n hand te kakke, daan heet ‘r ‘n’ vlaoj” (een geluksvogel dus).

‘sjiete’

Nemen we het woord ‘sjiete’ (schijten), minder net dan ‘kakke’, dat komen we vaak in het Limburgs dialek tegen.  In het verhaal van Mathieu en Godelieve Opdenacker vond ik het gezegde: “Strònt, wëe hèèt dich gesjete?” (van wie is die stront?). Een uitdrukking, die ook in de contreien van Obbeeg en Beeg voorkwam.
Het verhaal is rijkelijk geïllustreerd met tekeningen, zo ook van voorgaand gezegde. Ik wil jullie die niet onthouden.

knipsel-kal-plat-2In de woordenlijst van het Gelaens (Geleens) dialek, te vinden op de website van de Limburgse dialecten, komen 115 gezegdes voor. De eerste luidt:
– Aan de diarree zijn wordt in het Gelaens ‘Aan de sjiet zin’. Heel toepasselijk dus.

Ook op de website Mestreechter Taol komen bij het zoekwoord ‘sjiete’ 22 resultaten voor, waaronder:
– Alles is meuglek, mer neet ‘ne naakse in z’n brook sjiete (niet alles is mogelijk). Hierop bestaat een variant ‘ne naakse in z’n tes pisse (een naakte in zijn broekzak plassen).

‘pisse’

Hierbij zijn wij bij het woord ‘pisse’ (plassen). In de Kirchröadsjer Dieksiejoneer (Kerkraadse Dictionaire) vond ik het versje:

Andris, pis in de kis
Pis derneëver, krieste e sjtuk leëver.

De betekenis hiervan heb ik niet kunnen achterhalen. Als iemand dat weet, houd ik mij aanbevolen.

Ook op de website Mestreechter Taol komen bij zoeken naar ‘pisse’ resultaten voor. Een heb ik er voorgaand reeds genoemd. Een andere was:
– Alle bate helpe zag de begijn en ze pisde in de zie (alle kleintjes helpen), ‘zie’ is zee.

Op de Facebook-page met de lange naam, vond ik een toepasselijke tekening

knipsel-kal-plat-1‘opsjöpper’ betekent opschepper en ‘Nein maan…. neerstein’ staat voor Nee man…nierstenen

In de Inleiding had ik het over ‘Plat Mestreechs’. Om dit te illustreren, volgt hier een waar gebeurd verhaal, mij verteld door een rasechte Maastrichtenaar z.g. Het verhaal gaat als volgt: Op de Boschstraat in Maastricht had een huisarts zijn praktijk. Hij had ook patiënten uit een volkswijk, gelegen achter de Boschstraat. Op een zekere dag wordt aan de deur gebeld. De dokter doet open, staat er een jongetje aan de deur, laten we hem maar Lowieke noemen, duidelijk afkomstig uit de volkswijk. Het jongetje zegt: “Menier de dokter, heij is de zeik van meer” (Meneer de dokter, hier is de plas van moeder). De dokter is geaffronteerd door deze taal. Hij weet, dat Lowieke nog een ouder broertje heeft en hij zegt: “Had Sjengske dat niet kunnen brengen”, waarop Lowieke riposteert met: “Nei menier de dokter, dae is te astrant in z’n moul” (neen meneer de dokter, die is te brutaal met zijn mond). Het kon dus nog platter.
Toelichting: In Maastricht werd indertijd in veel gegoede families Frans gesproken. Het woord ‘mère’ voor moeder werd ook door niet-Franssprekende families overgenomen. In de volkswijken maakte men daar ‘meer’ van.

Epiloog

De aansporingen ‘Kal plat’ en ‘Ich kal plat’ zijn natuurlijk leuk en zullen wel een effect hebben. Op internet werd de vraag gesteld: “Kal plat, charmant of irritant”. Ik zou zeggen, beide. Er zullen altijd voor- en tegenstanders zijn. ‘Kal plat’ is alleen zinvol, wanneer je het dialectspreken beheerst. Aan de niet-dialectspreker gaat deze aansporing voorbij, tenzij hij of zij, ingeburgerd in Limburg, het dialect wel wil leren.
Het gaat erom, wat de jeugd doet. Vroeger hoorden de kinderen hun ouders dialect praten, onderling en tegen de kinderen. Tegenwoordig met de koptelefoon op, of spelend met de iPhone horen ze dat niet meer. Ze horen vaker Engels, dan Nederlands, laat staan dialect.
Ik ben benieuwd op welke doelgroep de campagne van Eijsden-Margraten zich richt. Wordt de jeugd hierbij betrokken.

Maastricht, 12 november 2016
Pierre Swillens

Bemanning Wellington geëerd

17 okt

Neerstorten Brits vliegtuig boven Grevenbicht in Tweede Wereldoorlog

Herdenking gebeurtenis 75 jaar geleden

Inleiding

wellington-3
afb. 1 Vickers Wellington bommenwerper

In de krant De Limburger van 5 oktober jl. stond een artikel met als kop: Bemanning Wellington geëerd. Het artikel vermeldt, dat het op 15 december 2016 vijf en zeventig jaar geleden is, dat boven Grevenbicht een Brits vliegtuig neerstortte, gedurende de Tweede Wereldoorlog.
Het ging om een Vickers Wellington bommenwerper (zie afb. 1), die beladen met bommen op weg was naar de stad Keulen in Duitsland.
In het artikel wordt Ger Wagemans opgevoerd als ooggetuige. Aangezien het toestel dicht bij zijn woonhuis neerstortte, was hij snel ter plaatse van de rampplek.

Ook ik, toen 15 jaar oud, was ooggetuige, zij het dat ik midden in het dorp Grevenbicht woonde en niet wist waar het toestel precies was terechtgekomen.

Wat was er gebeurd

In de avond van 15 oktober 1941 vertrokken 27 Vickers Wellington bommenwerpers, alsmede 7 Short Stirling bommenwerpers vanaf Engelse vliegvelden om de stad Keulen te bombarderen. Onder de Wellington vliegtuigen bevond zich de Vickers Wellington X9978. Dit vliegtuig had een 6-koppige bemanning, waaronder een Australische piloot en vijf Britse bemanningsleden.
De bemanning was zeer ervaren. Vier van hen hadden gezamenlijk meer dan twintig vluchten naar Duitsland gemaakt. Nieuw was de Australische piloot en een Brits bemanningslid.
Voor de piloot Keith John Miller was dit zijn vijfde vlucht (zie afb. 2).
Het vliegtuig was beladen met zes bommen, een zware van 500 kg en vijf lichtere van 250 kg.
knipsel-keith_john_miller

 

afb. 2 De Australische piloot Keith John Miller

Toen de vliegtuigen Duitsland naderden, begonnen de Duitsers met sterke zoeklichten het luchtruim af te zoeken. Zij slaagden erin om de Vickers Wellington X9978 in het vizier te krijgen. Onmiddellijk sloten twee andere zoeklichten aan. Soms slaagde een vliegtuig erin om zich aan de stralen te onttrekken, maar de Wellington X9978 lukte dat niet.
Inmiddels was er vanaf de Fliegerhorst Venlo een Duitse nachtjager opgestegen, met als piloot Feldwebel Heinz Maier. Waarschijnlijk ging het hier om de Messerschmitt Me-110, een beruchte nachtjager. De Messerschmitt Me-110 was oorspronkelijk een tweemotorige lichte jachtbommenwerper. Maar door zijne geringe wendbaarheid overdag niet opgewassen tegen de eenmotorige jachtvliegtuigen, zoals de Spitfires en de Hurricanes. Maar als nachtjager was het toestel door zijn grote actieradius, zijn ruimte voor radarapparatuur en zijn zwaardere bewapening, zeer gevreesd.

De Messerschmitt Me-110 slaagde erin om de Wellington X9978 tijdens een gevecht boven de Staatsmijn Maurits in Geleen-Lutterde in brand te schieten.  De Wellington X9978 boog af naar het noorden en verloor snel hoogte. Volgens ooggetuigen kwam het toestel boven de dorpen Obbicht en Grevenbicht terecht. De bemanning wist deze dorpen te ontwijken en loste een aantal bommen boven het vrije veld.

Het vliegtuig raakte onbestuurbaar en kwam met brullende motoren brandend terecht nabij het dorp Grevenbicht in een gebied, dat aangeduid werd als ‘de Deiler’.
Waarschijnlijk had het vliegtuig nog bommen aan boord, want de inslag vormde een krater van wel zes à zeven meter breed en diep. Ger Wagemans ws na de inslag snel ter plaatse en heeft de ontzielde lichamen van twee bemanningsleden gezien. Zij hadden geprobeerd zich met parachutes in veiligheid te stellen, maar de parachutes waren niet opengegaan, waarschijnlijk door de geringe hoogte.

De rest van de bemanning bevond zich nog in het vliegtuig. De zes bemanningsleden werden op last van de bezetter begraven op een oorlogskerkhof in Venlo. In 1945 werden ze herbegraven op de Engelse militaire begraafplaats Jonkerbos te Nijmegen.

De andere dag

knipsel-wellington_kraterkopie

afb. 3 Krater van de inslag van het neergestort toestel, na enkele dagen gevuld met grondwater.

De dag erna nam ik het initiatief om de plaats van de inslag te zoeken. Door de dijk langs de uiterwaarden van de Maas af te lopen, kwam ik automatisch bij de plaats van de inslag terecht. De krater, die het neerstortend vliegtuig had veroorzaakt, lag niet ver van de dijk (zie afb. 3). Ik trof er een aantal jongens van het dorp aan, alsmede een meisje van onze leeftijd. Bovendien waren er een aantal Duitse soldaten van de Luftwaffe, die de wacht hielden bij de krater. Er was verder niets te zien, de Duitsers hadden de lichamen en mogelijke resten van het vliegtuig reed afgevoerd.
Wij mochten de krater niet bezoeken. Wel nam een militair ons mee in de richting van de krater en wees ons op een afgescheurde hand van een bemanningslid, dat in de modder lag. Kennelijk was deze door de opruimploeg over het hoofd gezien.
Ook liet de militair ons een loods parachute zien. Een kleine parachute, die dienst doet om de grote parachute uit te vouwen.

Ik kon het gesprek van de Duitse militairen goed volgen. Het was nog al melig, per slot van rekening zaten ze op wacht bij een groot leeg gat. Onze aanwezigheid werd getolereerd en wij zaten op een rij op de dijk. De militair met de loods parachute aan de ene zijde, het meisje aan de andere zijde. Plotseling zag ik dat de militair de parachute in de richting van het meisje wierp, dat daar niet op bedacht was. Toen de parachute aan mij voorbij vloog, plukte ik ze uit de lucht.  De militair werd boos en barstte uit: “Lass doch fliegen, Mensch”.  Woorden, die ik niet meer ben vergeten. Ik weet niet wat de opzet van de militair was, het meisje onverhoeds raken, of haar de parachute geven.
Merkwaardigerwijs vroeg hij, noch een andere militair, de parachute terug, zodat ik ze mee naar huis kon nemen. Kennelijk wisten ze ook geen raad met het ding en was op die manier de zaak opgelost.

Zo had ik een stoffelijk aandenken aan de ramp. Helaas ben ik de parachute kwijt geraakt. Er zat weinig zijde aan de kleine parachute en er zal iemand ze hebben opgeruimd, toen ze in de weg lag.

Epiloog

Volgens de berichten, gebaseerd op ooggetuigen, heeft de bemanning er alle aan gedaan om niet op de dorpen Obbicht en Grevenbicht neer te storten. Ze deden er alles aan om het vliegtuig in de lucht te houden. Je kunt je afvragen, waarom sprongen ze niet eerder uit het vliegtuig en waarom losten ze niet alle bommen.

Reden om de bemanning te eren. Op 15 oktober j.l is om 21.17 uur in Grevenbicht een gedenkplaat met de namen van de bemanning onthuld. Het initiatief hiertoe is genomen door de heren Ger Wagemans en Bas Bruls en door de heemkundevereniging ‘Bicht’ overgenomen. Bas Bruls dient overigens genoemd te worden, want dankzij zijn jarenlang onderzoek naar de ware toedracht, is al die informatie boven water gekomen. Hij raadpleegde archieven en documenten, sprak met ooggetuigen en zocht contact met familieleden van de bemanning.
De realisatie van de gedenkplaat is een afsluiting van de naspeuringen en een eerbetoon aan de gesneuvelde bemanning, zij het 75 jaar later.

Maastricht,  17 oktober 2016

Pierre Swillens

Naschrift:

Begin december 2015 waren er grondwerkzaamheden in het kader van het Grensmaas-project op de plaats van de inslag. Daar men rekening hield met de mogelijke aanwezigheid van explosieven gebeurde dit door een gespecialiseerd bedrijf. Er werden delen van het verongelukt toestel naar bovengehaald, zoals een motor, propeller, benzinetank en fragmenten (zie afb. 4). Kennelijk waren deze delen door de explosie in de grond verdwenen.

knipsel-wellington-propeller

afb. 4 Opgegraven fragmenten o.a. propeller van het verongelukt toestel

Sjetse van vreuger (vervolg)

11 dec

Oet en dörp in Zuid-Limburg

Limburgse dialecten

Seè, seè, rouke

In het boekje ‘Sjetse van vreuger’, aan de hand van Hub Frenken onder het pseudoniem Bertje Op de Kamp, komt een verhaaltje in dichtvorm voor, dat hij heeft getiteld: SEÈ, SEÈ, ROUKE (pag. 67). Hij beschrijft hierin een gebruik in Obbicht, waarbij de kinderen op een bepaalde dag langs de huizen liepen onder het zingen van ‘seè, seè, rouke’, althans volgens Hub. De mensen gaven dan een appel, koekje of snoep. Boeren hadden de voorkeur, want die hadden tenminste appels.
Over dit gebruik heb ik reeds eerder op mijn weblog geschreven, omdat ik, toen ik in Obbicht woonde, als kind  aan dit gebruik had deelgenomen.

Sjef oet Cananda, oudste zoon van Hub Frenken, heeft een andere lezing over dit gebruik. Waarschijnlijk kende hij het gebruik uit zijn eigen ervaring. Hij schrijft dat ze zongen ”sjieëje, sjieëje, rowke. Wat de woorden betekenden wist hij niet, evenals zijn ouders, die hij indertijd ernaar gevraagd had. Hij meende wel dat het zingen gebeurde aan het einde van de oogsttijd. Het woord ‘rowke’ zou wel eens kunnen slaan op het verbranden van ongewenste overblijfselen van de oogst.
Wie er gelijk heeft, weet ik niet. Mogelijk dat iemand van de heemkundevereniging hierover uitsluitsel zou kunnen geven.

Limburgse dialecten

Het lezen van het boekje in Obbichts dialect deed mijn belangstelling voor het Limburgse dialect weer aanwakkeren. Een nadere studie wijst uit, dat bijna elke stad of dorp een eigen dialect hebben. Hierover wil ik in deze en volgende weblogs mijn licht doen schijnen.

Ik heb reeds eerder geschreven over de klankverschillen in de uitspraak van het dialect tussen de dorpen Obbicht en Grevenbicht. Nu wil ik het hebben over een ander kenmerk voor het dialect van deze dorpen, namelijk het rollen met de ‘rrrs’. Een verschijnsel dat zich volgens mij voordoet in de regio, die ik als ‘Maaskant’ zou betitelen. De ‘Maaskant’ strekt zich dan uit vanaf het dorp Elsloo tot en met het dorp Grevenbicht. In de plaatsen hoger of lager gelegen zouden de rollende ‘rrrs’ dan niet voorkomen.

Ofschoon ik meer dan 60 jaar in Maastricht woon, merken soms mensen op dat ik met de ‘r’ rol. Vooral door mensen, die uit de ‘Maaskant’ afkomstig zijn. Mijn kinderen plaagden mij hier wel eens mee. Dan hadden ze het over ’n grries brrook mit brreij piepe en ‘ne brreije brroene rreem (een grijze broek met brede pijpen en een brede bruine riem).  Kon ik wel om lachen.

Hae trrap ‘m toch in de rrök

Ik herinner mij wat betreft het rollen met de ‘r’ een opmerkelijk voorval. Jaren geleden bezocht ik de voetbalwedstrijd MVV – Fortuna. Ik had in het Geusselt-stadion plaatsgenomen op de toen nog staantribune aan de lange zijde. Plotseling hoorde ik iemand achter mij roepen: “Hae trrap ‘m toch in de rrök” (Hij trapt hem toch in de rug). De scheidsrechter had volgens hem niet gefloten voor een overtreding van een MVV-speler op een Fortuna-speler.
Opvallend was dat ik de rollende ”r’ herkende, maar dat ik ook de stem wist thuis te brengen. Ik keek om en, ja hoor, ik zag ‘gezette-Doar’ (kranten-Theodoor) uit Grevenbicht. Doar was een bekend figuur in Grevenbicht, omdat hij de krant rondbracht. Hij nam ook kleine advertenties aan. De overlijdensadvertenties deed de koster en dat stak hem wel. Doar was kennelijk een fervent supporter van Fortuna.
Jarenlang weg uit Grevenbicht wist ik toch de rollende ‘r’ en de stem te herkennen.

Pierre Swillens

Sjetse van vreuger

16 nov

Oet en dörp in Zuid-Limburg

Limburgse dialecten

‘Sjetse van vreuger’

Scan_Hub_Frenken

Onlangs ontving ik van Mañec, de jongste dochter, het boekje ‘Sjetse van vreuger’, geschreven door haar vader Dr. Hub Frenken onder het pseudoniem Bertje Op de Kamp. Het boekje bevat verhaaltjes in dichtvorm en is geschreven in het Obbichts dialect. De verhaaltjes hebben betrekking op de jeugdjaren van Hub Frenken, welke hij doorbracht in zijn geboortedorp Obbicht. Het boekje werd in 1988 uitgegeven door de Stichting Charles Beltjens, Sittard. De illustratie op het voorblad is van Hub Frenken zelf en wordt door hem omschreven als ‘wie sjoan oos dörp dao vreuger laog’.

Over de veelzijdigheid van Hub Frenken heb ik reeds eerder geschreven. De belangstellende lezer kan deze terugvinden in mijn weblog op 16, 19 en 22 november 2013. Ondanks het feit dat Hub Frenken de hele wereld bereisde, bleef hij zijn geboorteplaats Obbicht en het Limburgs dialect trouw. Op latere leeftijd schreef hij in 2000 het boek ‘Beelden uit mijn kinderjaren, trekken aan mijn oog voorbij’. Ook hier weer verhalen uit zijn jeugd in Obbicht. Het boek is een uitgave van de Stichting Davidshuis Pers, Rotterdam. De stichting is inmiddels opgeheven en het boek is niet meer verkrijgbaar.

DEN DOKTER (ôm 1900)

In ”Sjetse van vreuger beschrijft Hub Frenken in een lang verhaal de entree van de huisdokter in het dorp Obbicht. Eerst per koets van elders, of per bootje over de Maas vanuit België, later vestigde zich een huisarts in het nabijgelegen dorp Grevenbicht, Als oud-inwoner van Obbicht en Grevenbicht kan ik mij deze dokter nog goed herinneren. Eerst als patiënt, ofschoon ik hem als kind niet vaak nodig had. Later als trouwe fan van de voetbalclub Armada uit Grevenbicht, waarin ik voetbalde.
Hij woonde in een mooie villa in het centrum van het dorp. Achter de villa was een grote tuin, waarin ook fruitbomen stonden. Op een avond besloten we om ons tegoed te doen aan zijn rijpe appels. Kennelijk had hij al eens eerder ’s avonds bezoek gehad, want hij betrapte ons terwijl we bezig waren onze zakken te vullen. Wij moesten een goed heenkomen zoeken, hetgeen niet zo gemakkelijk ging, omdat we met zijn allen door één gat in de omheining moesten. Maar kennelijk was hij al niet meer zo goed ter been.

Melecien

In het verhaal gebruikt Hub het woord melecien, waarmede hij medicijn bedoelt. Ik vertelde Mañec dat ik dat woord uit mijn jeugdjaren in Obbicht niet kende. Zij bevestigde dat haar vader dat woord vaker gebruikte. Later zou Hub zelf arts worden, dus beroepshalve zal hij het ook wel gehanteerd hebben.
Dat het woord melecien  werd gebruikt, is waarschijnlijk, want het Sittards dialect kent het woord ‘millesien’, in het Heerlens dialect is dit ‘mellesieng’.

VEURWOORD

De laatste drie strofen van Hubs voorwoord in ‘Sjetse van vreuger’ luiden als volgt:

Veùl jaore bên ich weggewêes
in vrêem lènj euverzeè.
Wie ‘ch trùkkaom kênd’ ich veùl
van oos awd dörp neet meè.

Ich bên noe awd, al tachtig jaor.
’t Wurt tied noe ôm te gaon.
Ich dênk dat Peètrus al de paort
veur mich hêet aopestaon.

Ich dênk zoe gêer nog effe trùk
aan ’t Limburgs dörp van doe.
En wat ich dênk sjrief ich noe op
straks gaon mien auge toe.

Hub Frenken schreef dit voorwoord op tachtig jarige leeftijd. Hij zou echter nog in leven blijven tot 15 februari 2001. Hij werd net geen 94 jaar oud.
Uit zijn woorden blijkt wel zijn aanhankelijkheid aan zijn geboortedorp Obbicht.

De Kus

Hub Frenken was een familiemens. Met zijn vrouw Betta Pernot, eveneens uit Obbicht afkomstig, deelde hij lief en leed. Samen kregen ze vijf kinderen. Toen zijn vrouw op 3 september 1999 overleed, was hij 64-jaar met haar gehuwd. Na haar dood schreef hij het volgende gedicht, nu eens niet in het dialect:

De Kus

Buiten is het guur
De wind jaagt vlagen sneeuw tegen de ruiten
Ik zit hier binnen aan de haard
Mij deert het weer niet buiten.

Ik zag de vlammen spelen om het hout
En pluimen rook die werden opgezogen
Ik sloot mijn ogen en ze droegen heel mijn sluimer
Naar dingen die het verstand niet vat
Ik hoor heel lieve woorden
Alsof zij hier nog naast mij zat.

Een rookpluim scheidde zich af van ’t vuur
Ze kwam naar voren naar mijn hoofd
Heel zacht raakte zij mijn wang, mijn voorhoofd en mijn mond
Je zult het niet geloven
Maar heus, ik heb die kus gevoeld
die zij uit d’eeuwigheid mij zond

(ondertekend J.H. Frenken)

Noonk Sjaak, de kapper

Ter illustratie van de verschillede dialecten en de verschillende uitspraken hiervan, haal ik een verhaal aan, dat ik op 14 mei 2012 op mijn weblog schreef onder de titel: ‘Noonk Sjaak, de kapper’. Zelf woonde ik toen in Obbicht, Noonk Sjaak in Grevenbicht. Noonk Sjaak had een dames- en een herenkapsalon en was een (aangetrouwd) familielid van mijn moeder. Wij brachten hem wel eens een bezoek en dan moest ik als 5-jarige meehuppelen. Als Noonk Sjaak dan zijn salon vol klanten had zitten, dan zei hij wel eens: “Jong, zègk ’t nog ins”.  Dan wist ik dat ik moest zeggen: “Aan de kéntj van het léndj steit ein ménj mit zéndj”. Dat leverde dan de nodige hilariteit op, het waarom ontging mij.  Pas later begreep ik dat de Grevenbichtenaren de zin uitspraken als: “Aan de kantj van het landj steit ein manj mit zandj”.  Kennelijk liepen de isoglossen van deze uitspraak midden tussen deze dorpen, die hemelsbreed misschien 1,5 km uit elkaar lagen.
Ook Hub Frenken gebruikt in ‘Sjetse van vreuger’ de Obbichter variant. In zijn gedichten komen de woorden ‘kentj’ en ‘lendj’ voor, zij het dat hij geen schrifttekens gebruikt voor de uitspraak.

Sjef oet Canada

Mañec heeft het verhaaltje van Noonk Sjaak, de kapper op mijn suggestie gestuurd naar haar broer Sjef in Canada. Sjef is de oudste van de kinderen Frenken en woont reeds vanaf zijn achttiende (ik weet niet onafgebroken) in Canada. Toch is hij het Obbichts dialect trouw gebleven (Mañec vertelde mij, dat in een telefoongesprek met Sjef moeiteloos naar het dialect wordt overgestapt).
Sjef wist het verhaal van Noonk Sjaak kennelijk te waarderen, maar hij had  enkele suggesties. Zelf zou hij Noonk Sjaak schrijven als Nónk Sjaak, met een korte lange (ó). Aangezien ik dat korte lange (ó) niet begreep, heb ik dat opgezocht en inderdaad in het Sittards dialet kent men in de uitspraak de korte (o), de lange (oo) en de korte lange (ó). Het is maar, dat u het weet.
Opmerkelijk is dat Hub in zijn verhaaltjes het dialectwoord nônk gebruikt, waarbij hij aan geeft dat de korte ô moet worden gelezen als de o in roman.
Overigens kwam ik erachter dat in het Geleens dialect wel degelijk van ‘noonk’ voor oom wordt gesproken, dus helemaal fout zat ik niet. In het Geleens dialect vind ik veel woorden terug, die we ook in het Obbichts dialect gebruikten.

Gelaens (Geleens) dialect

Een en ander heeft mij er toe aangezet, om mij meer te verdiepen in het Limburgs dialect, waarover later meer. In het verhaaltje van Noonk Sjaak deed ik maar wat, gewoon op mijn gevoel en vanuit mijn herinneringen uit mijn jeugd. Maar ik heb nu al begrepen, dat het niet zo eenvoudig is om je te verdiepen in het Limburgs dialect. Bijn elke stad of dorp heeft een eigen woordenschat en een eigen klankkleur. Zie mijn verhaal over het klankverschil tussen de dorpen Obbicht en Grevenbicht.

Dat het leuk wordt, kan ik jullie garanderen. Neem bijvoorbeeld het Gelaens (Geleens) dialect. Ik kwam een woordenlijst tegen met 155 gezegdes in Gelaens dialect. Het eerste gezegde luidde: ‘Aan de sjiet zin’ (Aan de diarree zijn). Een situatie, die wel eens kon voorkomen.

Het volgende gezegde was vriendelijker, het luidde ‘Sjuumke trèkke’ (Aan een flesje dropwater lurken). Dat kon ik mij nog uit mijn jeugd herinneren.
Je kreeg van je ouders een lege bierfles met een beugelsluiting en een stuk ‘houtkook’ (soort drop). Deze werd afgeslagen van een lange staaf. (De ‘houtkook’ was in huis om samen met ‘borssokker’ (brokken kandijsuiker aan een touwtje) een hoestdrank te fabriceren, wanneer iemand verkouden was of hoestte).  Het stukje ‘houtkook’ ging samen met wat water in de fles. Door flink te schudden, vormde zich ‘sjummke’ (schuim) in de hals van de fles. Dit schuim werd vervolgens opgezogen (trèkke). Dit werd een aantal keren herhaald, totdat zich geen schuim meer in de hals vormde. Dan was de lol eraf, want het dropwater smaakte naar geen kant.
Opmerkelijk is, dat Hub Frenken het gebruik van ‘houtkook’ kende. In ‘Sjetse van vreuger’ schrijft hij op pagina 70 onder de titel HOUTSKOOK een verhaaltje, hoe hij bij ‘Liebeke oet  de steeg’ steeds ‘houtskook’ kocht. Hij vertelt niets over ‘sjuumke trèkke’, maar dat zal hij wel gedaan hebben, want de kale ‘houtkook’ was niet te pruimen.

Even verderop in de lijst komt  het gezegde ‘Doe bès e sjiethoes’ (Bangerik).  Het blijft dus in stijl.

Pierre Swillens

(wordt vervolgd)

Eerbetoon aan J.H. (Hub) Frenken (deel 3)

22 nov

Hub als veelzijdig kunstenaar

De andere kant van Hub

Inleiding

Na zijn pensionering in 1976 en zijn vertrek naar Andorra had Hub veel vrije tijd. Hij ging zich met andere dingen bezighouden, waar hij vroeger geen tijd voor had gehad.
Ook hier blijkt weer de veelzijdigheid van Hub. Hij schreef boeken, verhalen en gedichten. Hij maakte schetsen, aquarellen en olieverfschilderijen. Hij experimenteerde ook nog met beeldhouwen, hetgeen hij niet onverdienstelijk deed.
Dit alles is te zien op de website http://www.jhfrenken.nl. Om mijn relatie met Obbicht te laten zien, volgt hieronder een samenvatting van zijn werk.

Hub als schrijver van verhalen en boeken

Hub begon zijn memoires vast te leggen in verhalen en boeken. Zijn losse verhalen gingen over zijn tijd als piloot, als arts in de West, als krijgsgevangene in de oorlog en als reizigers op zijn reizen naar Nepal, Macao en Japan.

Op de volgende afbeelding staan een aantal boeken.

frenken-26-cs2
Hub schreef in 1995 het boek ‘Piet Soer en anderen van de oude Indiëroute’, waarbij hij zijn ervaringen als piloot op de Indiëroute beschreef (op de afbeelding links).

Later publiceerde hij in 2000 het boek ‘Beelden uit mijn kinderjaren’ (zie midden op de afbeelding). Hub beschrijft hierin, onder het pseudoniem Bertje op de Kamp en min of meer semi-autobiografisch, in anekdotes zijn belevenissen uit zijn jeugdjaren. Opvallend is, dat hij zich  na een turbulent leven nog veel uit zijn jeugd herinnerde.

Ik heb dit boek met plezier gelezen, omdat ik veel figuren en situaties uit dit boek vanuit mijn eigen jeugdjaren herken. Zo heeft hij het over Pijpje Drop,  een man die met een hondenkar petroleum langs de deur uitventte. Over die man heb ik eerder in mijn weblogs geschreven, omdat hij bij ons in de straat (Maasstraat) woonde. Ook heeft hij verhalen over spelen aan de beek en langs de Maas, zoals wij later ook deden. Waarschijnlijk was in mijn tijd het dorp Obbicht nog niet veel veranderd.

Laatst kwam ik in de stadsbibliotheek het boek ‘Images from my Childhood’ tegen, een vertaling van voorgaand boek van Hub, aan de hand van de vertaler Sjef Frenken (een familielid?).

Hub als dichter

Hub schreef ook gedichten, meestal in Obbichts dialect.  Vele hiervan zijn in 1988 gebundeld in het boekje ‘Sjetse van vreuger’ (op de afbeelding rechts).

Hub was een echte familieman. Zijn vrouw Betta Pernot kende hij als vanaf zijn jeugdjaren. Samen kregen zij vijf kinderen. Betta volgde Hub in al zijn grillen naar nieuwe uitdagingen. Later vergezelde zij Hub op zijn reizen naar Nepal, Macao en Japan. Hub waardeerde waarschijnlijk de trouw van zijn vrouw en bracht dat tot uitdrukking in gedichten voor en na haar dood. Betta stierf op 3 september 1999.
Een gedicht, getiteld ‘De Kus’, druk ik hierbij af.

frenken-27-cs2
In ‘Sjetse van vreuger’ kwam ik een gedicht tegen, getiteld ‘Seè, seè rouke’, dat ik herkende uit mijn jeugdjaren. Wij zongen dit liedje op een bepaalde dag (Feest van de Onnozele Kinderen?).  Wij gingen dan in Obbicht langs de deur en zongen dit liedje. Dan werd er met appels of snoep gesmeten, waar wij dan om vochten. (In mijn optiek zongen wij echter “Sjèr, Sjèr, rouke. “). Let wel, er werd gesmeten, dus niet overhandigd. De sterkste had altijd het meeste. Volgens mij was het gebruik alleen in Obbicht traditie.
Een zo’n dag kan ik mij goed herinneren. Wij waren met een groepje kinderen aan het spelen, nabij de pastorie in de Dorpsstraat. Plotseling kwam de pastoor naar buiten  en smeet, zonder dat wij Seè, seè, rouke hadden gezongen, een handvol centen in ons midden. Waarschijnlijk genoot hij van ons vechten om de centen.

frenken-28-cs2
Een ander gedicht, dat ik in de ‘Sjetse van vreuger’ tegenkwam, was getiteld ‘Veurjoar’. Ik druk dit hier af om aan te geven hoe moeilijk het is om het Obbichts dialect te lezen, dan wel te schrijven.frenken-29-cs2Hub als schilder en tekenaar

Met schilderen en tekenen was Hub als vroeg begonnen. Zo had hij reeds in 1966 in het Cultureel Centrum te Aruba een tentoonstelling van zijn werken.

Om een indruk te geven van zijn schetsen, aquarellen en olieverfschilderijen volgt onderstaand een fotogalerij.

Hub als beeldhouwer

Niet duidelijk is, wanneer Hub zich met beeldhouwen heeft beziggehouden, waarschijnlijk in zijn latere leven. Opvallend is wel het beeld, dat hij maakte van zijn eigen hoofd.

frenken-33
Nawoord

Ik hoop dat ik iedereen een goed overzicht heb gegeven van het uitzonderlijk leven van Hub Frenken. Hij getuigde van een veelzijdigheid, die hij alleen maar door wilskracht en doorzettingsvermogen kon bereiken. Ook was hij als arts een toegewijd persoon. Zeker is, dat hij in Mexico  twee jaar als arts onder de melaatsen heeft gewerkt.

Opvallend was, dat hij ondanks zijn turbulent leven een familieman bleef. Zijn vrouw en zijn kinderen zullen tot het laatst van hem hebben gehouden.

Ook is opvallend, dat hij in Nederland weinig bekendheid geniet, ofschoon hij wel eens in het nieuws was. Of hij ooit een koninklijke onderscheiding heeft gekregen, weet ik niet. De aan hem gewijde website praat er niet over.
Of het dorp Obbicht hem geëerd heeft als een belangrijk persoon of een markante inwoner weet ik ook niet. Misschien hebben ze wel een straat naar hem genoemd.

Het meest opvallend is wel, dat hij ondanks het rondzwerven over de gehele wereld het Limburgs dialect niet is vergeten en zich ook niet schaamde voor zijn roots in een klein dorp.

Misschien krijgt hij eens de eer, die hij verdient.

P.H. Swillens

p.s. Sjef Frenken (1935) blijkt een zoon te zijn van Hub en Betta. Toen hij met zijn ouders op Curaçao verbleef, werd hij door hen naar een Jezuïetenschool in Canada gestuurd. Sindsdien is hij in Canada gebleven.

Eerbetoon aan J.H. (Hub) Frenken (deel 2)

19 nov

Hub was van alle markten thuis

Een overzicht van zijn beroepen

Inleiding

Hub was veelzijdig, misschien ook wel wispelturig. Hij kon niet stilzitten en deed vele dingen tegelijk. Zo begon hij na zijn militaire  diensttijd als militair vlieger in 1932 aan een opleiding voor tandarts. Zijn studie bekostigde hij met gelden, die hij verdiende met zijn maandelijkse terugkeerdagen bij de Militaire luchtvaart. Die studie heeft hij niet afgemaakt, mogelijk doordat hij in 1933 door Albert Plesman als vlieger werd aangenomen bij de KLM.

Na zijn KLM-tijd, toen hij er genoeg van kreeg en verschillende collega’s verongelukten, begon hij in 1939 aan een studie medicijnen in Amsterdam. Hij was inmiddels in 1935 getrouwd met Catharina Elisabeth (Betta) Pernot, die hij al kende vanaf zijn jeugdjaren in Obbicht.
In die tijd moest je, om te kunnen trouwen in de leeftijd onder 30  jaar, de toestemming hebben van de ouders. Om een of andere reden kreeg Hub die niet. Hij verdiende een salaris als vlieger en mogelijk hadden zijn ouders dit nodig. Hub bleek niet voor een gat gevangen. Hij ‘schaakte’ Betta en trouwde met haar in 1935 in Londen. Hij deed dat tussen zijn vluchten door.

Hub als piloot.

Zoals gezegd in deel 1 genoot Hub zijn vliegeropleiding bij de Militaire luchtvaart.  Door Albert Plesman was de KLM opgericht en deze maatschappij verzorgde o.a. de vluchten in de Indiëroute Amsterdam – Batavia. Plesman had hiervoor vliegers nodig en het is niet verwonderlijk, dat hij hiervoor piloten koos, die het militair brevet hadden behaald.
Zo werd Hub door hem aangenomen om als tweede piloot te vliegen op de Indiëroute en uiteraard voor andere vliegdiensten.

Het vliegen naar Nederlands Indië was in die tijd nogal een hele belevenis. Er werd alleen overdag gevlogen. Zo’n vlucht duurde 7 à 10 dagen, afhankelijk van de weersomstandigheden. Hub voerde tot mei 1938 zeventien vluchten uit als tweede piloot en van augustus 1938 tot juli 1939 zes vluchten als gezagvoerder.

frenken-21-cs2

Tijdens zijn eerste vluchten was Hub als tweede piloot meestal gekoppeld aan de gezagvoerder Piet Soer. Later zou Hub zijn belevenissen uit die tijd vastleggen in een boek: “PIET SOER en anderen van de oude Indiëroute”.
Piet Soer werd bekend, toen hij in 1933 als copiloot van Iwan Smirnoff mee vloog op de zgn kerstvlucht. Deze vlucht werd uitgevoerd met de Fokker F-XVIII ‘Pelikaan’. Zij vervoerden ook post in de vorm van kerst- en nieuwjaarswensen. Deze post moest op tijd arriveren, daarvoor was een vlucht in recordtijd nodig. Smirnoff en Soer slaagden hierin in vier dagen, hetgeen een enorme publiciteit opleverde.

Op 6 april 1935 stortte Piet Soer met de Fokker F-XVII PH-AFL ‘Leeuwerik’ neer nabij Brilon (Sauerland) tijdens een vlucht van Praag naar Amsterdam.
Aan de samenwerking met Piet Soer kwam toen een einde.

Een andere collega van Hub, Wim Beekman, was reeds eerder in 1934 verongelukt met de Douglas DC-2 PH-AJU ‘Uiver’.

De KLM had bij de Amerikaanse vliegtuigbouwer Douglas Aircraft Corporation, zeer tot ongenoegen van Fokker, een Douglas DC-2 besteld, die in de zomer van 1934 werd gebouwd. Het vliegtuig werd gedeeltelijk gedemonteerd en per schip naar Nederland vervoerd, alwaar het door de Technische Dienst van de KLM werd geassembleerd.  Na een proefvlucht op 19 september 1934 raakte de KLM zo enthousiast, dat zij alsnog veertien DC-2’s bestelde, die bij Fokker zouden worden geassembleerd.
Het vliegtuig had een voor die tijd moderne aluminium constructie.

frenken-23-cs2
De Uiver raakte bekend door de deelname aan de MacRobertson London – Melbourne luchtrace van 20 tot 24 oktober 1934. De bemanning stond onder de leiding van de gezagvoerder Koene Dirk Parmentier.
De Uiver slaagde erin als tweede vliegtuig in Melbourne aan te komen. De bemanning had het voordeel, dat zij het traject Amsterdam – Batavia kende, naar vanaf Batavia naar Melbourne was het traject nieuw.

Even dreigde het op het laatste traject mis te gaan. In de nacht van 23 op 24 oktober kwam de Uiver boven Zuid-Australië in noodweer terecht, zodat er een noodlanding moest worden gemaakt op de renbaan te Albury. Parmentier had gevraagd om de renbaan door auto’s met hun koplampen te laten verlichten.
De volgende ochtend werd vertrokken. De grond van de renbaan was echter drassig geworden, zodat de plaatselijke bevolking de Uiver naar een droger gedeelte moest slepen (zie foto).
Onder achterlating van de bagage en de passagiers lukte het Parmentier om het toestel weer in de lucht te krijgen.

frenken-25-cs2
Daar de Uiver als een gewoon lijnvliegtuig aan de race had deelgenomen, werd het toestel in het handicapklassement als eerste gerangschikt.

Een lang bestaan bleef de Uiver niet beschoten. Op 20 december 1934 maakte de Uiver een tweede vlucht op de route Amsterdam – Batavia. Het was een extra vlucht, mede om de kerstpost te vervoeren. De vlucht stond onder de leiding van de gezagvoerder Wim Beekman.
Na een tussenstop in Caïro wilde Beekman wegens de slechte weersomstandigheden niet vertrekken, maar hij werd door de KLM-directie, waarschijnlijk vanwege de post, daartoe gedwongen.  Door het slechte weer verongelukte de machine bij Ruthbah Wells in het Irakese deel van de Syrische woestijn. De vierkoppige bemanning, waaronder Wim Beekman, en drie passagiers kwamen hierbij om.

Ook Koene Dirk Parmentier kwam door een vliegongeluk om het leven. In de nacht van 20 op 21 oktober 1948 verongelukte hij met de Lockheed Constellation PH-TEN ‘Nijmegen’ nabij het vliegveld Prestwick in Schotland.

Hub als arts

Hub was reeds in 1939 te Amsterdam met de studie medicijnen begonnen.  Na de inval van de Duitsers weigerde hij in 1943 om de loyaliteitsverklaring te ondertekenen. Mede omdat de Duitsers in 1943 de Nederlandse officieren weer in krijgsgevangenschap wilden interneren, trachtte Hub te vluchten naar Engeland. Zoals reeds gesteld in deel 1 werd Hub hierbij in Parijs door de Gestapo gevangen genomen en belandde hij uiteindelijk in kamp Neu-Brandenburg.
Ten tijde van zijn vlucht stond Hub vlak voor zijn doctoraal examen.

Na zijn bevrijding in 1945 pakte Hub zijn studie medicijnen weer op. waarna hij in 1947 in Amsterdam afstudeerde. Gedurende die tijd bleef Hub als piloot werkzaam, maar zijn hart lag niet meer bij de vliegerij. In 1948 voer hij als scheepsarts mee op de KNSM ‘Bonaire’, die voer op de Nederlandse Antillen. Hij kreeg toen een aanbod om op Curaçao een aantal jaren in een huisartsenpraktijk waar te nemen. In 1949 stopte Hub met actief vliegen  en vertrok met zijn gezin naar Curaçao om zich daar te wijden aan zijn medisch beroep.

Na acht jaar in de huisartsenpraktijk vond Hub dit genoeg. Hij had inmiddels ook hartklachten gekregen, maar dit lette hem niet om in 1957 in Mexico een studie dermatologie en leprologie te beginnen. Omdat in Nederland andere criteria voor deze studie golden, zette hij in 1960 deze studie in Rotterdam voort. In 1963 studeerde hij hier af.
Tussendoor was Hub in 1962 aan de Universiteit van Utrecht gepromoveerd op het proefschrift ‘De Diffuse Lepra van Lucio en Letapi’.

Hub vertrok weer naar de Nederlandse Antillen, nu naar Aruba, waar  hij zich vestigde als dermatoloog.  Daar bleef hij tot 1973, waarna hij weer naar Europa terugkeerde.

Hij vestigde zich te Antwerpen(België), van waaruit hij als scheepsarts een aantal reizen maakte met de Holland-Amerika lijn.  Tussendoor bekwaamde hij zich in de acupunctuur.
Hub woonde ook nog twee jaar in Maastricht, waar hij een praktijk had als acupuncturist.

In 1976 kwam een einde aan zijn werkzaam leven als arts, waarna hij zich definitief vestigde in Andorra.

In het laatste deel 3 laat ik zien hoe Hub toen zijn tijd ging invullen met schrijven, schilderen en beeldhouwen. Hub was tot rust gekomen en nu kwam zijn creatieve geest boven.

P. Swillens

Eerbetoon aan J.H. (Hub) Frenken (deel 1)

16 nov

Een markante persoonlijkheid (afkomstig uit Obbicht)

In een woord een duizendpoot

Inleiding

frenken-18-cs2In mijn vroege jeugd in Obbicht maakte ik kennis met Hub Frenken.  Ik was toen 9 jaar en Hub 28. Hub kwam in het nieuws, hij haalde zelfs de krant. Hub was een belangrijk figuur in Obbicht. Hij was piloot bij de KLM en dat was in die tijd nogal wat.  Daar keek men tegenop. Wat was er dan met Hub gebeurd?

In augustus 1935 was Hub van Schiphol opgestegen met een Fokker F-8 (PH-AEH) voor een rondvlucht boven Nederland. Aan boord had hij 12 schooljongens.
Kort na het opstijgen weigerden de motoren dienst wegens een gebrek aan brandstof. Hub zette de kist keurig neer in een noodlanding op een aardappelveldje, dicht bij Schiphol. Wel kreeg hij van de pas benoemde ‘Commissie inzake verhoging veiligheid luchtverkeer’ het verwijt, dat hij de brandstofpeilglazen niet of onvoldoende had gecontroleerd.
Hub verweerde zich door te stellen, dat hij misleid was door de schuine stand van het vliegtuig.

In mijn tijd vertoonde Hub zich niet veel in het dorp. Als tweede piloot vloog hij bij de KLM op de Indië-route Amsterdam – Batavia. Bij andere vluchten presteerde hij het wel eens om met zijn vliegtuig een ommetje te maken voor een lage rondvlucht boven Obbicht. De mensen zeiden dan: “Dat was Huubke”.
Verder bleef Hub, ofschoon er nog veel familie woonde, een persoon op afstand.

Wie was Hub Frenken?

Hub Frenken was op 21 april 1907 geboren te Obbicht. Hij overleed op 15 februari 2001 te Rotterdam. Hij bereikte dus, ondanks zijn vele Strapatzen, een gezegende leeftijd.
Na de lagere school te Obbicht te hebben gevolgd, ging hij op twaalfjarige leeftijd naar het College Ste Hadeleine te Visée (België). Hier bleek al snel, dat Hub over een talenknobbel beschikte. Want hij sprak al snel vloeiend Frans.  Later zou hij zeven talen spreken: Nederlands, Frans, Engels, Duits, Papiamento, Spaans en een beetje Russisch. En dan te bedenken, dat hij na zijn terugkeer uit Visée vloeiend Frans sprak, maar buiten zijn Limburgs dialect nauwelijks Nederlands. Kennelijk was hij dat verleerd. Hij moest dus eerst een jaar naar de Mulo te Sittard, voordat hij rond 1921 zijn middelbare studie aan de HBS Rolduc te Kerkrade begon. Deze studie voltooide hij in 1927.

Militaire loopbaan

Onduidelijk is, wanneer die voor Hub begon. Op achttienjarige leeftijd meldde hij zich als vrijwilliger bij de Vrijwillige Landstorm, laatstelijk bij het Landstormverband Maastricht. Volgens zijn militaire staat van dienst was dat op 1 november 1925, maar toen studeerde hij nog aan de HBS Rolduc. Om wat voor reden Hub zich meldde, is onduidelijk.

Zeker is dat hij op 2 mei 1927 als dienstplichtige van de lichting 1927 is opgeroepen bij het 13e Regiment Infanterie. Echter met uitstel van opkomst voor eerste oefening, waarschijnlijk vanwege zijn studie.
Ook is zeker, dat hij op 19 juli 1928 werd ontheven van zijn verbintenis bij de Vrijwillige Landstorm en werd opgeroepen voor opkomst in werkelijke dienst.

frenken-1-cs2

Hij slaagde erin om op 1 oktober 1928 toegelaten te worden tot de opleiding van de dienst voor waarnemer Militaire Luchtvaart te Soesterberg. Hij bereikte de rang van Reserve tweede luitenant waarnemer.
Waarschijnlijk is hij op Soesterberg aangetrokken door de opleiding tot vlieger, die hier eveneens plaatsvond. Hij slaagde er dan ook in om op 7 april 1930 toegelaten te worden tot de opleiding van de dienst voor vlieger.
Op 9 april 1931 behaalde hij het Militair brevet en werd aangesteld als vlieger. Dit bleef hij totdat hij op 19 apeil 1932 met groot verlof ging.

Wel keerde hij in 1932 (tot mei 1933) elke maand een aan aantal dagen terug om betaalde vluchten uit te voeren.
Hij verliet de Militaire luchtvaart in 1933 in de rang van Reserve eerste luitenant vlieger om in dienst te treden bij de KLM.

Later zou Hub toch weer ingeschakeld worden bij de Militaire luchtvaart voor een aantal terugkeerdagen in 1937, 1938 en 1939.

Bij het uitbreken van de Wereldoorlog II was Hub ingedeeld bij de Bombardeervliegtuigafdeling, die vlogen met een Fokker-T V. Deze afdeling was gestationeerd op Schiphol. Elk vliegtuig had een bezetting van vijf bemanningsleden. De afdeling verrichtte van 10 tot 13 mei bombardeervluchten uit boven Nederland. Hierbij werden een aantal vliegtuigen door Duitse jagers neergehaald  waarbij vrijwel alle bemanningsleden omkwamen.

frenken-19Hub ontsnapte hieraan, omdat hij vlak voor 10 mei met eenzelfde toestel, wegens een defect, een noodlanding had moeten maken. Omdat hij na het ongeval een tijdlang in de regen en nattigheid had gestaan, had hij een flinke bronchitis, gepaard met een oorontsteking, opgelopen, waardoor hij tijdelijk afgekeurd was om te vliegen.
Hub rekende erop, dat hij naar Engeland zou worden geëvacueerd, maar volgens hem was de onderzeeër al eerder vertrokken.
Hub werd toen op 8 juni 1940 gedemobiliseerd.

Later werd Hub nog eens geconfronteerd met de consequenties van zijn militaire diensttijd. In 1941 werd Hub met een aantal vliegers door de Duitsers geïnterneerd in kamp Schoorl. Zij werden ervan verdacht van het doen van onderzoeken voor de Engelsen naar geschikte landingsplaatsen bij een eventuele invasie. Een aantal collega’s van Hub werden hiervoor veroordeeld en gefusilleerd. Na een poos werden de overigen, waaronder Hub, weer vrijgelaten.

De Duitsers lieten Hub een aantal jaren met rust. Hub had intussen zijn studie medicijnen weer hervat, maar weigerde de loyaliteitsverklaring te ondertekenen. Bovendien werden door de Duitsers in 1943 alle officieren weer in krijgsgevangenschap opgeroepen. Hub voelde hier niets voor. Hij was inmiddels getrouwd en had kinderen. Hij verbleef met zijn gezin in Limburg.
Desondanks besloot Hub uit te wijken naar Engeland om daar bij de KLM te vliegen op de lijn Bristol – Lissabon. Hij had echter de pech, dat de ‘vluchtlijn’, die voor hem was uitgezet, een doorgestoken kaart was.  Hij werd dan ook in Parijs door de Gestapo gevangen genomen.  Hij had de mazzel, dat hij door Duitsers als krijgsgevangene werd aangemerkt en hij kwam uiteindelijk in kamp Neu-Brandenburg terecht. Hier werd hij in mei 1945 bevrijd door de Russen.

Nawoord

De informatie voor dit deel werd grotendeels ontleend aan de website http://www.jhfrenken.nl. Een sobere website met echter veel informatie over de mens Hub Frenken.

In een volgend deel beschrijf ik hoe het leven van Hub verder verliep.

P.H. Swillens

De bende van Beeg

10 okt

Escapades uit mijn jeugd

Nachtrave

Verhuizing

Toen ik een jaar of tien oud was, verhuisden wij naar Grevenbicht (Beeg). De winkel ging mee. Van vestigingsvergunningen was toentertijd nog geen sprake. Zo kon het gebeuren, dat op 50 meter afstand van onze winkel een gelijksoortige winkel gevestigd was. Die winkel werd bestierd door een weduwe en werd aangeduid als “Bie Nes van Thèr”. Kennelijk had haar man met zijn voornaam Woltheris geheten en ging zij als Agnes door het leven. De winkel was bovendien een ‘hangplek voor jongeren’, die onder besteding van één cent genoeglijk  de vrije zondagmiddag doorbrachten. Volop concurrentie dus.
Twee van dergelijke winkels, haast naast elkaar, dat kan nooit goed gaan. Onze winkel legde ook snel het loodje. Bovendien was onze winkel niet in te richten als hangplek.

Nachtelijk vertier

Inmiddels was in 1940 de Wereldoorlog II uitgebroken. Voor Nederland althans. Veel te beleven was er toen niet. Al snel werd de ‘totale verduistering’ ingevoerd. Uit mijn generatie zocht zich een aantal jongens op, die zich in de weekends tijdens de avondlijke uren verzamelde tot een ‘bende’. De bende had een wisselende samenstelling. Als ‘meeloper’ hoorde ik er ook bij. Aan het hoofd van de bende stond “de Peup” (z.g.). Hij bepaalde wat er gebeurde. Er werd niet eerder vertrokken, dan dat hij erbij was.

Ik gebruik het woord ‘bende’, maar er gebeurde niets wat niet door de beugel kon. Het was meer een slenteren in de hoop, dat er iets zou gebeuren. Een geval van onrechtmatigheid kan ik mij herinneren. De in het dorp wonende huisdokter had in zijn behoorlijk grote tuin fruitbomen staan. De bende ging daar ’s avonds wel eens een appeltje plukken. De eerste keer dat ik daarbij was, was het meteen raak.
De dokter had er kennelijk lucht van gekregen. Terwijl wij ons tegoed deden aan de appeltjes, kwam hij briesend uit het avondlijk duister opdagen. Wij maakten ons zo snel als mogelijk uit de voeten. Hij was niet zo snel ter been om iemand van ons te pakken te krijgen. Misschien wilde hij dat ook niet. Ik kan mij herinneren, dat er maar één gat in de omheining was en dat wij daar allemaal doorheen moesten.

Onschuldig vermaak

Een voorval herinner ik me, omdat ik toen bewondering had voor de geleverde prestatie. Een van de jongens, laten we hem uit privacy-overwegingen Hoebèr noemen, had een geschikte methode uitgevonden om op slapende mussen te jagen. Er kwam echter geen buks aan te pas.
Midden in het dorp was een café met een aangrenzende danszaal. Door de toenmalige uitbater werd het café ‘de Multro’ genoemd. Hij heette met zijn achternaam Mulder en zijn vrouw Tromp, vandaar. Het was een schippersechtpaar, dat aan de wal was gaan wonen en hun schip, dat ook ‘Multro’ heette aan hun kinderen overgelaten.
Het café was vroeger een boerderij geweest en de danszaal mogelijk een verbouwde schuur. De dakrand van de danszaal was op een hoogte van drie meter en stak aan de straatkant over de zijgevel. Onder die dakrand hadden zich slapende mussen genesteld, die daar zorgeloos dachten de nacht door te brengen. Tot Hoebèr zijn kunstje vertoonde.

Een van de jongens beschikte over een uitstekende zaklamp, waarmede de slapende mussen werd beschenen. Die zaten met hun kop tussen de veren en merkten er dus niets van. Hoebèr haalde zijn lid uit zijn broek te voorschijn en kneep met twee vingers de voorhuid dicht. Hij vulde zijn ‘geval’ met urine totdat er een behoorlijke ballon ontstond. Daar drukte hij op en spoot op drie meter hoogte de mussen feilloos uit de dakrand. De mussen waren niet berekend op zo’n warme douche en stoven ijlings weg. Of ze er ooit nog geslapen hebben, weet ik niet.

Misschien willen jullie het niet geloven, maar ik stond ernaast. Met gesloten broek weliswaar, maar met open mond. Zo’n prestatie had ik niet voor mogelijk gehouden. Ik heb het zelf op de binnenplaats een keer geprobeerd, maar ik haalde een miezerige 1,5 meter. Bovendien zag ik het nut er niet van in . Hoebèr denk ik wel en ik verdenk hem ervan vaak geoefend te hebben. Het kon wel eens van pas komen.

Joy-riding

Ook na de bevrijding bleef het clubje bij elkaar. Meer als vriendenclub, die ook in de weekends overdag vertier zochten. Daar ik andere interesses had gekregen, was ik er vaak niet bij. Het volgende verhaal heb ik dus uit de tweede hand.  Aan de rand van het dorp, richting Obbicht (Obbeeg), was een danszaal ‘Bie de Wetzel’, genoemd naar de uitbater Wetzels. Hij organiseerde dansavonden, die al in de namiddag begonnen. Zo ook op deze betreffende zondag.
Beeg-1Twee Amerikaanse militairen hadden dit opgemerkt en hun GMC-truck (zie foto) ter plaatse geparkeerd. Zij hadden pech, want op dat moment passeerde de ‘bende van Beeg’. Zij constateerden tot hun genoegen, dat de militairen de sleutel in het contactslot hadden laten zitten. Niemand kon echter autorijden, laat staan een dergelijke truck besturen. Een van de jongens had een baan gekregen bij een aannemer. Om te beginnen mocht hij als bijrijder op een vrachtauto meerijden, meer om te helpen met laden en lossen.

Hij trok de stoute schoenen aan en kroop achter het stuur. De motor werd gestart en de jongens kropen in de laadbak. Het verhaal gaat, dat er een plaatsnam op een spatbord van de motorkap. Toentertijd was er weinig verkeer. De jongen reed de straat af, nam twee flauwe bochten en reed vervolgens de Houtstraat af. Aan het einde hiervan ligt een T-splitsing met de Boulevard. Die T-splitsing was teveel voor de jongen, de truck daverde rechtdoor. Hij had de pech, dat dwars op de T-splitsing het gemeentehuis lag (zie foto).

Beeg-2

De truck koos keurig de drie hardstenen trappen en kwam met zijn motorkap vast te zitten in het portaal. De tweezijdige toegangsdeur klapte uitnodigend open. Het was een knappe prestatie van die jongen om de truck feilloos in het portaal te krijgen.  De trappen remden de vaart van de truck af en de hardstenen omranding deed de rest. Bij een botsing tegen een muur was de klap groter geweest, evenals de schade.
De Amerikanen moesten met groot materieel de truck wegslepen. De voorwielen waren dwars gaan zitten, zodat bij het achteruitsteken van de truck de hardstenen omranding van het portaal het moest ontgelden. Zodoende was er toch nog schade aan het gemeentehuis.

De ‘club’ mocht van geluk spreken, dat er zich geen persoonlijke ongelukken hadden voorgedaan. Alleen de jongen op de motorkap had enig letsel. Ook kwam volgens mijn weten justitie er niet aan te pas. De Amerikanen lieten zich niet meer zien. Zij hebben waarschijnlijk de schade aan het gemeentehuis vergoed.
De benaming Joy-riding bestond toen nog niet. De ‘club’ was er de uitvinder van.

Nu zullen jullie zich afvragen: “Wie was dan die jongen?” Juist, dat was Hoebèr. Naast deskundig ‘piesen’, kon hij deskundig autorijden. Al was hij bij het eerste succesvoller.
Hoebèr werd later chauffeur op een lijnbus.

Pierre Swillens

Dialect (14)

12 jul

Familie Swillens in zaken

Snoep- en tabakswinkel

Harie, de kapper, had er wegens gebrek aan klanten de brui aan gegeven. De ‘gooi kamer’ werd weer ingericht en het normale leven hervond zijn gangetje. Totdat.

Op een gegeven middag kom ik thuis uit school, en zie ik een boel mensen voor ons huis staan. Het huis had wederom een transformatie ondergaan. Er hing een reclameplaat aan de gevel en achter het venster van de ‘gooi kamer’ was een winkeletalage opgebouwd.

Ook nu waren we niet bij de besluitvorming betrokken geweest en dus volkomen verrast. Mijn ouders, lees moeder, waren begonnen met een snoep- en tabakswinkel. Zonder vergunning en ervaring natuurlijk. De vergunning was nog niet noodzakelijk, de ervaring echter wel. Maar die hoopte mijn moeder in de loop der tijd op te bouwen.

BZK

De reclameplaat vermeldde met grote letters BZK. Ik weet niet meer waarvoor reclame werd gemaakt, misschien wel voor tabak. Ik hoorde dat een omstander zei:  “Dat beteikent BeZeikde Kraom”. Klonk niet hoopgevend, wat betreft de te verwachten klandizie. Nu had ik wel om mij heen kunnen slaan, maar ik had zelf nog niet gezien, of het soms waar was.

Winkelinventaris

Binnengekomen zag ik een keurige, wat ouderwetse, winkelinventaris. Op de kop getikt bij een winkelier, die zijn winkelinventaris gemoderniseerd had. Er waren rekken met vakken, een toonbank en een etalage. Alles paste precies in de ‘gooi kamer’. De rekken waren geel met groene randen, echte snoepkleuren.

Ons dagelijks leven zou weer een nieuwe wending nemen.

Winkelgoederen

De toonbank stond vol met snoep, de rekken vol pakjes sigaretten en tabak. Op de toonbank stond ook een grote doos met sigaren. Die doos zou nog een grote rol gaan spelen bij de zakelijke activiteiten van mijn vader.
De winkel werd voornamelijk bestierd door mijn moeder. Zij deed ook de inkopen en zorgde voor het beheer van de liquiditeiten. Zij had een vrij eenvoudig systeem: Zorg dat je op tijd het geld binnenkrijgt, dat je al uitgegeven hebt. Een soort omgekeerde cashflow dus. Het hield wel stand.

Beste klant

Mijn vader, als hij thuis was en tijd had, sprong wel eens in bij de verkoop. Als een kind met 1 cent een snoepje kwam kopen, dan wachtte hij geduldig tot het kind na tien minuten een keuze had gemaakt en de winkel verliet.
Vervolgens dook mijn vader in de reeds genoemde sigarendoos en bediende zich van een sigaar van 2 cent. Wat tabaksartikelen betreft, was hij de beste klant. “Zo” zei hij dan” dat is weer verdiend”. Ook hier weer het omgekeerde patroon: Winst omzetten in kosten.

Concurrentiepositie 

Ik was met acht jaar te jong voor inschakeling bij de verkoop. Wel werd ik ingeschakeld in het marketing beleid. Ik moest een analyse maken van de concurrentie-positie. Naast snoep en tabak verkochten we knikkers, gebakken van aarde met een rood glazuurlaagje. De knikkers waren met de hand gevormd, dus niet altijd mooi rond en niet altijd even dik. Maar je kreeg een heleboel voor 1 cent.

Nu was in Obbeeg (Obbicht), in een ander deel van het dorp, eenzelfde winkel als die van mijn ouders. Zij verkochten ook aarden knikkers. Om de concurrentiepositie te bekijken, moest ik daar gaan spioneren om te beoordelen hoeveel knikkers ze voor 1 cent verkochten. Ik kweet mij van die taak en kon rapporteren, dat zij achttien knikkers voor 1 cent verkochten.
Nu was mijn vader misschien niet zakelijk, maar hij was wel resoluut. Hij nam een stuk witte karton en een potlood en schreef hierop met ferme, wat onbeholpen, letters: 19 knikers voor 1 cent. Het karton zette hij in de etalage. Dat cent goed was geschreven, was blijkbaar een meevaller.
Ik vond knikers wel een raar woord, maar wie was ik om mijn vader te corrigeren.

Moraal van het verhaal: Wie niet waagt, heeft niet gedurfd.

Pierre Swillens