Tag Archives: maastricht

Charles Beltjens (deel 2)

11 feb

Charles Beltjens en zijn gedichten

Een rijk œuvre

Inleiding

CB_FOTO, 10-05-2002, 11:51, 8C, 1660x2136 (1552+3114), 100%, vroege fotogra, 1/80 s, R45.7, G29.8, B41.9

Charles Beltjens schreef zijn gedichten in het Frans. Waarom dat zo was, heb ik in deel 1 uitgelegd. Omdat het in deze blog zo functioneel is, leg ik het nog eens uit. Bij hem thuis werd uitsluitend Frans gesproken. Zijn moeder was van Waalse afkomst. Hij volgde jarenlang Franstalig onderwijs in Rolduc. Hendrik Peters, zijn directeur aldaar en bekend als flamingant, begon te dichten in het Frans. In Maastricht dichtten de dichters André van Hasselt en Theodore Weustenraad eveneens in het Frans (Nissen 1995, p. 12).

 

 

Charles zal zelf wel hebben ondervonden, dat het dichten in het Frans hem beter afging dan in het Nederlands. Het zoeken naar rijmwoorden bijvoorbeeld. Bij mijn weten zijn er geen probeersels van hem gevonden, waarbij hij dichtte in het Nederlands.

GEDICHTEN

II Cahier de Poésie

Charles Beltjens moet vlak na het beëindigen van zijn middelbare schoolopleiding in Rolduc in 1849 begonnen zijn met dichten. Er is een schrift gevonden, gedateerd 1851, met als opschrift II Cahier de Poésie. De aanduiding II (deuxième) wijst erop, dat er een eerder schrift moet zijn geweest.
In het schrift, dat bewaard wordt in het Gemeentearchief Sittard staan, met potlood geschreven, voltooide en onvoltooide gedichten, zoals het ‘Adieu ã Rolduc’ (Nisssen 1995, p.11).  Hieruit blijkt dat Charles goede herinneringen had aan zijn opleiding in Rolduc.

Valkhoff schrijft, dat hij inzage heeft gehad in het schrift, dat hij overigens ‘een dik kladcahier’ noemt. Hij beschrijft dat uit de voltooide en onvoltooide gedichten blijkt, dat er heel wat in de geëxalteerde jongeling Charles Beltjens omging. Hij somt op: ‘vizioenen van de Hel, liefdesgedachten, romantische dromerijen, verlangens naar een lief wezen, incarnatie van zijn smachtende aspiraties (Valkhoff 1940, p. 311).

Enkele bijzondere gedichten

Ode sur le XXVme anniversaire de l’indépendance nationale de la Belgique schreef Charles Beltjens in 1855 ter gelegenheid van de 25ste verjaardag van de onafhankelijkheid van België, tot stand gekomen in 1830. Eerder had hij al in 1851 geschreven Épitaphe De Louise-Marie Première Reine des Belges.
Dit wijst erop, dat Charles zich meer Belg voelde dan Nederlander.

Aurore…ydille , een liefdesgedicht, dat hij in 1862 schreef aan zijn ex-geliefde Isabelle de Borman. De liefdesaffaire met Isabelle de Borman was reeds in 1852 geëindigd, dus Charles moet dit gedicht dus lang in zijn kast hebben gehad, dan wel aan hebben gewerkt.   Overigens werd dit gedicht in 1883 bij een ‘concours litéraire’ in Verviers bekroond met een eervolle vermelding. In 1885 werd Aurore samen met Le condor captif in Nederland gedrukt bij de drukkerij van Ger Tholen in Sittard.

A l’auteur des chansons des Rues et des Bois schreef Charles in 1866. Victor Hugo had in 1865 in ballingschap in Brussel de bundel Les chansons des Rues et des Bois geschreve. Deze bundel werd in Frankrijk niet goed ontvangen, daarom schreef Charles als bijval aan Victor Hugo dit gedicht.
Er ontwikkelde zich een correspondentie tussen Victor Hugo en Charles Beltjens, die wel een jaar duurde. Victor Hugo moet dus kennis hebben genomen van het werk van Charles Beltjens en dit hebben becommentarieerd.
Het gedicht werd in 1891, na de dood van Beltjens,  gepubliceerd in La Revue Belge.

Le condor captif, dit gedicht schreef Charles Beltjens in mei 1870 toen hij in Parijs verbleef. Hij beschreef een gebeurtenis tijdens een wandeling door de Jardin des Plantes. Het gedicht werd in 1885, samen met het gedicht Aurore, gedrukt door Ger Tholen in Sittard. Het gedicht is zo bijzonder, dat ik er iets meer aandacht aan wil besteden.

Le condor  captif

fbp_untagged_juvenile_condor_3418

Op een stralende morgen in mei 1870, het is 1 mei, wandelt Charles Beltjens in de Jardin desPlantes in Parijs. De Jardin des Plantes is een botanische tuin, waarin ook een dierentuin is gevestigd. Charles zal hier wel vaker hebben gewandeld, maar ditmaal is het een uitzonderlijke dag, zodat Charles lichtelijk in extase raakt.
Plotseling wordt hij opgeschrikt door een angstkreet, een soort wanhoopskreet. Als hij naderbij komt , ziet hij een joelende menigte voor een kooi, waarin een condor is opgesloten. De condor met een vleugelwijdte van wel drie meter doet verwoede pogingen om aan de kooi te ontsnappen. Bij zijn pogingen waait door zijn vleugelslag het stof in de kooi op en buigen de omliggende struiken door de wind. Maar de pogingen slaan te pletter tegen het plafond van de kooi of tegen de omringende tralies.
Uiteindelijk valt de condor reutelend op de grond. Charles heeft compassie met de condor, vandaar zijn gedicht.

Het gedicht omvat 65 strofen van vier versregels. Charles gebruikt de eerste zeven strofen om aan te geven, wat voor een mooie meimorgen het is. Ploteling hoort hij die wanhoopskreet en dan beschrijft hij wat hij aantreft.

De strofen 20 en 21 luiden als volgt:

Dans un cri formidable, il s’eleva, terrible,
Comme s’il eût tenté d’en briser le plafond ;
Sa tête alla frapper la barrière inflexible
Et poussant un long râle, il tombe sur le fond.

Tel qu’un ange déchu, les ailes pantalantes,
Le colosal oiseaigisait silecieux  ;
Par moment,, relevé sur ses jambes tremblantes,
Il geignait tristement, en regardant les cieux.

Wiel Kusters geeft in zijn inleiding ‘Condor en papegaai’ van de bundel Charles Beltjens, Poésies, een vrije vertaling hiervan. Hij schrijft
“Met een ernome kreet kwam hij omhoog, angstaanjagend, alsof hij de bovenkant van de kooi wilde stukslaan. Zijn kop sloeg tegen het onbuigzame traliewerk; reutelend viel hij op de grond. Als een gevallen engel lag de reusachtige vogel met stuiptrekkende vleugels op de bodem van de kooi. Toen hij weer op zijn trillende poten stond, keek hij naar de lucht en kermde droevig  (Kusters 1995, p. 24-25).

Op internet ontdekte ik op de website van Bep Mergelsberg van 17 september 2012 een ‘Nederlandse vertaling van Le Condor Captif van Charles Beltjens’. De vertaler/vertaalster? laat hierbij de oorspronkelijke dichtregel in het Frans volgen oor de vertaalde dichtregel in het Nederlands. Jammer genoeg worden er maar 11 van de 65 strofen vertaald.
Er is wel een vertaling van de strofen 20 en 21. Hieronder laat ik de Nederlandse vertaling hiervan volgen.

In een verschrikkelijke schreeuw, verheft hij zich
(het woord ‘terrible’ wordt hierbij onvertaald gelaten)
Alsof hij probeert het plafond te verbrijzelen
Zijn hoofd stoot zich aan het onbuigzame hekwerk
En, een lange rochel uitstotend, valt hij op de grond.

als een gevallen engel, met trillende vleugels,
Lag de colossale vogel geluidloos;
Soms weer rechtkomend op zijn tillende benen,
Grient hij droevig bij het zien van de hemel.

Het is wel interessant deze letterlijke vertaling te vergelijken met de vrije vertaling van Wiel Kusters.

Wiel Kusters begint overigens zijn inleiding met een verwijzing naar een gedicht van Rainer Maria Hilke ‘Der Panther’, dat deze schreef in 1907. Hilkes gedicht gaat over eenzelfde belevenis als Charles Beltjens in 187l0. Ook hij wandelt in de Jardin des Plantes in Parijs en ziet een dier  in een kooi achter tralies. Ditmaal niet een condor. maar een panter. Ook hier, een dier dat gewend is om in zijn leefomgeving hard te moeten lopen om een prooi te vangen. Nu opgesloten in een kleine ruimte is dat niet meer mogelijk en loopt hij alleen nog maar kringetjes.
Het dier is afgestompt en neemt door de tralies de buitenwereld niet meer waar. Hij houdt zijn oogleden gesloten. Af en toe verheft hij zijn oogleden gedeeltelijk, maar de indrukken, die hij hierbij opdoet, sterven in zijn hart (Kusters 1995, p. 21). De geschiedenis herhaalt zich, na ruim dertig jaar.

Wiel Kusters gaat dan in zijn inleiding uitgebreid in op het gedicht ‘Le condor captif’ van Charles Beltjens. Hij beschrijft hoe Charles mijmert over het feit, dat de gevangen condor in zijn leefgebied hoog boven de Andes majestueus zou kunnen vliegen. En hij gaat ook in op de gedachten van Charles, dat de vogel mogelijk beïnvloed wordt door aromatische geuren, die tot hem doordringen en hem onrustig maken. Vandaar zijn gedrag in zijn kooi. Zo vindt Charles het mogelijk, dat schepen in een nabije haven geuren uit Zuid-Amerika kunnen meebrengen, die door een zacht briesje naar de kooi van de condor kunnen worden gevoerd. De vogelt waant zich in zijn leefgebied en tracht de vrije ruimte te kiezen.

Ook vergelijkt Wiel Kusters het gedicht Le condor captif met producten van andere dichters. Hij stelt hierbij dat Charles schatplichtig zou zijn aan werken van Charles Baudelaire en Edgar Allen Poe door termen en gedachten te gebruiken, die ook in de gedichten van deze dichters voorkomen. Niet zo verwonderlijk omdat er verwantschap bestaat tussen de gedichten van Baudelaire en Poe. Maar dat doet volgens hem niets af aan de authenticiteit van Charles gedicht. Hij beschrijft een belevenis op een mooie mei-dag (Kusters 1995).

Aan het gedicht Le condor captif is in Nederland veel aandacht besteed. Ik schreef reeds, dat in 1885 het gedicht werd gedrukt bij Ger Tholen in Sittard. In 1993 verzorgde drs Ger Theunissen een educatieve editie van dit gedicht en in 1995 werd het gedicht opgenomen in de bundel Charles Beltjens Poésies. Deze bundel is als e-book gratis te downloaden van de website http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=belt002 van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren.

Hardy Mertens componeerde zelfs een muziekstuk ‘Requiem for the captive condor’, dat werd uitgevoerd door de Banda Musicale Monestir. Ik heb dit muziekstuk beluisterd, het is heel mooi. Via Google en de zoekterm le condor captif is dit wel te vinden. Beslist een aanrader.

Charles Beltjens Poésies

Dit is een bundel van gedichten van Charles Beltjens, in 1995 uitgegeven door de Stichting Charles Beltjens.  Over de Stichting Charles Beltjens meer in deel 3. De gedichten zijn geselecteerd door drs. Guus Janssen, voorzitter van de stichting. Hij verzorgde ook het Voorwoord en het Glossarium . De bundel heeft een educatief karakter want de gedichten worden voorafgegaan door twee inleidingen. Een van prof. dr. Peter Nissen, getiteld: Charles Beltjens in zijn tijd, een biografische schets en een van prof. dr. Wiel Kusters, getiteld: Condor en papegaai.

Epiloog

Charles Beltjens was geen lang leven beschoren. Na een lange slopende ziekte stierf hij op 58-jarige leeftijd. Hij had zich wel verzoend met de katholieke kerk. Dat was vooral te danken aan zijn vriendschap met pater Godefridus Jonckbloet, die leraar was aan het Aloysiuscollege aan de Oude Markt in Sittard (Nissen 1995,p. 19). In de laatste jaren was hij bijna elke dag te vinden in het café van Vatter Schiffelers. Men vond hem een zonderling en hij was eenzaam..
Toch is hij waarschijnlijk blijven dichten. Nog twee jaren na zijn dood publiceerde La Revue Belge nog gedichten van hem. Kennelijk had men daar een voorraadje.
Niet gewaardeerd in eigen land, werd hij in België en Frankrijk erkend als een groot dichter.

Laat ik eindigen met de treffende woorden, die Fons Hermans schreef over de laatste jaren van Charles Beltjens:

“De laatste jaren van zijn leven brachten hem naast de geestelijke troosteloosheid, die zijn deel was, ook nog het fysiek lijden van een kwaal, die zijn gezondheid langzaam sloopte. Maar toch zou hij voor zijn dood bij God de rust vinden, die hij zo hartstochtelijk maar vergeefs aan aardse bronnen zocht (Hermans 2014, p.13)”

Maastricht, 11 februari 2017

Pierre Swillens

Bronnen:

Hermans, Fons
Mensen in hun tijd. 12 Limburgse portretten, dbnl 2014  (eerder uitgegeven bij D’n Tomel, Sittard 1966)

Nissen, Peter J.A.
Charles Beltjens in zijn tijd, een biografische schets, in Charles Beltjens Poésies, 1995

Kusters, Wiel
Condor en papegaai, in Charles Beltjens Poésies, 1995

Stichting Charles Beltjens
Verzamelde gedichten, in Charles Beltjens Poésies, 1995

Valkhoff, P.
Een vergeten Limburgse romanticus, in De Gids, Jaargang 104, 1940

 

 

Wiel Kusters (deel 2)

19 sep

Nederlands, tevens Limburgs, dichter en essayist

Proza

Inleiding

Wiel Kusters (1947) is een productief man. Hij schreef gedichten, mar ook  proza. Bovendien schreef hij in 2010 een biografie, getiteld Een leven over het leven en werk van de dichter Pierre Kemp. Vervolgens schreef hij in 2014 een biografie, getiteld Mijn versnipperd bestaan over het leven van de kunstcriticus Kees Fens.

Het is ondoenlijk om deze omvangrijke productie te bespreken. Daarom bespreek ik in dit deel een (beperkte) selectie van zijn prozastukken, en zal in deel 3 een aantal voorbeelden van zijn poëzie behandelen.
De selectie is volkomen willekeurig en afhankelijk van de beschikbaarheid van de tekst.

Ik graaf, jij graaft

Wiel Kusters geeft graag blijk, dat hij uit een regio komt waar het ‘Kirchröadsjer Plat’ (Kerkraads dialect) wordt gesproken. Zo ook in zijn boek ‘Ik graaf, jij graaft’, dat hij schreef in 1995. Het boek bevat aantekeningen over poëzie.
Hij begint met een kinderversje in ‘Kirchröadsjer Plat’, dat hij in zijn kinderjaren vaak heeft opgezegd.
Het luidt als volgt:
mienne nònk va Pònk
deë hauw inne hònk
deë sjieset loeter kaffejrònk.

Hij doet er ook de vertaling bij:
mijn oom uit Pont
die had een hond
die poept alleen maar koffiedik.

Opvallend is, dat zijn vertaling minder plat is dan het origineel. Moeilijk te duiden is het woord ‘kaffejrònk’. Kaffe (koffie) is nog te volgen, maar ‘jrònk’. Volgens mij staat er ‘grond’. In het Kerkraads dialect wordt de ‘g’ niet uitgesproken, maar een ‘j’ hiervan gemaakt, terwijl de ‘d’ of ‘t’ aan het inde van een woord (na een medeklinker?) wordt gewijzigd in een ‘k’, zie ‘hònk’ (hond).

Wiel Kusters was verrast, toen hij de ‘Aachener Sprachschatz’ (Akens woordenboek) kocht  en hij het woord ‘kaffiejronk opzocht. Hij vond daarbij het volgende versje:
miene Nonk Fonk uus Ponk, déa fresst at luuter kaffiejronk.
Hij (of de Aachener Sprachschatz?) laat hierbij een regel of woord weg, want niet de oom maar de hond van de oom vreet koffiedik. Aan de ene kant van de grens poept de hond koffiedik, aan de andere kant vreet hij dat spul zo laat Wiel Kusters blijken.
Na enig speurwerk op internet vond ik een bevestiging. Mijn verrassing was misschien nog groter dan die van Wiel Kusters. Ik vond namelijk het originele kinderliedje. Dat ging als volgt: :
miene Nonk Fonk us Ponk singe Honk, döm sing Konk ess wonk van alle de kaffigronk döm minge Nonk Fonk us Ponk singe Honk dronk.
Vrij vertaald staat er:
mijn oom Font uit Pont zijn hond, die heeft pijn aan zijn kont van al de koffiedik, die mijn oom Font uit Pont zijn hond dronk. Het versje uit Kerkrade komt in een ander daglicht te staan, want de hond in Aken poept wel degelijk koffiedik.
Het kinderversje is te vinden In een door Matthias Schollen samengestelde verzameling ‘Aachener Volks- und Kinderliedeer, Spiellieder und Spiele’.
Hoe oud het kinderversje is, is moeilijk te achterhalen. Dit soort versjes werd gebruikt om door de alliteraties de tong van de kinderen soepel te maken. Het zou wel eens een oud versje kunnen zijn, want er staat ‘kaffigronk’ en niet ‘kaffijronk’, zoals in de andere versjes. Mogelijk dat in die tijd de ‘g’ nog niet veranderd werd in de ‘j’.

Opvallend is de overeenkomst tussen het ‘Kirchröadsjer Plat’ en het ‘Öcher Platt’ (Akens dialect). Ook daar wordt de ‘g’ veranderd in een ‘j’ en de ‘d’ of ‘t’ aan het einde van een woord in een ‘k’. Dit dialectgebied wordt niet gescheiden door de grens tussen Nederland en Duitsland.

Slapeloos in Amsterdam

Vermakelijk is het verhaal ‘Slapeloos in Amsterdam’, dat Wiel Kusters schrijft naar aanleiding van een bezoek aan de dichter Gerrit Kouwenaar.
Dit verhaal is gepubliceerd in ‘Brieven uit Mosanje’ van 9  augustus 2016 ter gelegenheid van de 93e geboortedag van Gerrit Kouwenaar (1923 – 2014).

Reeds eerder werd het verhaal gepubliceerd in: Ton van Reen (red), Wilde Flora, Heerlen, uitgeverij Leon van Dorp, 2016.

Wiel is bij de ontmoeting 28 jaar oud en is van plan om een proefschrift te schrijven over het werk van de dichter Gerrit Kouwenaar. Hij maakt een afspraak met de dichter in Amsterdam om hem in te lichten over zijn voornemen en om hem om toestemming en medewerking te vragen.
Hij wordt allervriendelijkst  ontvangen door de dichter en zijn vrouw. Na enig gekeuvel besloot de dichter om hem als ‘introduce’ mee te nemen naar de sociëteit De Kring om hem voor te stellen aan zijn collega-dichters. Maar eerst wil de dichter nog met hem een hapje eten, rijkelijk besproeid met alcohol. Bij dit hapje blijft het niet, er wordt ook nog een bezoek gebracht aan een café.
Wiel ziet de bui al hangen en belt met Maastricht dat het te laat wordt om de laatste trein naar Maastricht te halen en dat hij in Amsterdam blijft slapen. De vrouw van de dichter had hem al beloofd, dat zij een kamer voor hem gereed zou maken.
Uiteindelijk bereikten ze rond middernacht het etablissement, alwaar De Kring zitting hield.  Gerrit Kouwenaar werd allerhartelijkst door de collega-dichters ontvangen, aan Wiel werd geen aandacht geschonken. Hij maakte zich wel zorgen over de alcoholconsumptie van de dichter en uiteindelijk besloot deze om naar huis te gaan. Hierbij steunde hij nadrukkelijk op Wiel tijdens het lopen. De dichter woonde in een bovenwoning, dus het was een hele hijs om hem boven te krijgen. Wiel plaatste hem in een leunstoel, waarin hij in slaap viel. Hij had nog kenbaar gemaakt, dat zijn vrouw niet wakker gemaakt mocht worden, dus Wiel besloot niet op zoek te gaan naar een slaapkamer en bracht de nacht eveneens door in een leunstoel.
Bij het krieken van de dag en het horen van de tram, besloot Wiel om maar met stille trom te vertrekken om de terugreis naar Maastricht aan te vangen.
Hij had stellig de indruk, dat de dichter ingenomen was met Wiels voornemen om een proefschrift over zijn werk te schrijven.

In 1986 promoveerde Wiel Kusters aan de Universiteit van Utrecht met het proefschrift De killer. Over poëzie en poëtica van Gerrit Kouwenaar.

Dao tuut ‘t

Wiel Kusters schreef in 1998 ‘Dao tuut ‘t’ als monoloog voor stem en tuba. Het Huis van Bourgondië in Maastricht maakte er een theaterproductie van, hetgeen leidde tot verschillende uitvoeringen in Midden- en Zuid-Limburg.

In 2012 bewerkte Wiel Kusters ‘Dao tuut ‘t’ tot een boek Schachtsignalen. Dit boek werd uitgegeven in het kader van de serie ‘Literair Limburg’. In het boek is de integrale tekst van Wiel Kusters vertaald in het Kerkraads door Lei Heijenrath.

De tekst bevat tien fragmenten. De titel ‘Dao tuut ‘t’ verwijst naar de signalen die de naburige mijn Willem-Sophia regelmatig produceerde, bijvoorbeeld als teken dat een dienst was afgelopen en een nieuwe was begonnen.

In de boekbespreking van ‘In en onder het dorp’ met Wim Brands, tijdens een uitzending van VPRO Boeken, haalt Wiel Kusters de titel aan. Hij zegt: “Dit is nauwelijks te vertalen. Moet je zeggen: daar fluit het” (einde citaat). Het was geen fluiten, het was ook geen toeteren, het leek meer op een scheepshoorn.

Wiel Kusters zegt, dat hij zijn moeder dan vaak hoorde zeggen: “Dao tuut ’t op de koel” (op de mijn). Zelf hoorde hij het als kind nauwelijks tijdens het spelen. Het hoorde erbij. Voor de ouderen, die in de nabijheid van de mijn woonden, was het een vast signaal, zoiets als het beieren van nabije kerkklokken.

De tekst gaat voornamelijk over Wiels familie, zijn opa, zijn vader en zijn moeder. Soms aandoenlijk, zoals het fragment over zijn opa van moederzijde. Die was ook mijnwerker geweest, op de Willem-Sophia, en kreeg door silicose (longziekte) in zijn laatste levensdagen geen lucht meer. Op een gegeven moment moet hij hebben geroepen: “dui mich die moer um, ich krie jing lòf” (duw mij die muur om, ik krijg geen lucht).

Voor mijzelf vind ik het tweede fragment mooi. Dat gaat over zijn vader en het schuurtje, waarin de vader graag werkt.
Het fragment begint als volgt:
Mijn vadr had een schuurtje
‘d’r sjtall’
‘d’r pap is in d’r sjtal’.

Voor mij is dat voldoende, de rest zou ik zelf wel invullen. Maar Wiel legt uit wat zijn vader zoal in het schuurtje doet. Wiel had zijn moeder vaak horen vragen: “wo is d’r pap”. Een overbodige vraag overigens, want als zijn vader thuis was, dan was hij in het schuurtje bij zijn ‘düfkess’ (duifjes) bijvoorbeeld.

Epiloog

Ik heb maar een kleine schets kunnen geven van al het prozawerk van Wiel Kusters. Maar ik heb een indruk willen geven van zijn voorliefde voor het Kerkraads dialect, maar vooral van zijn betrokkenheid bij zijn familie en zijn afkomst. Als zoon van een mijnwerker heeft hij de aftakeling door ongezond werk van zijn opa en zijn vader zien gebeuren . Een lot dat hem bespaard is gebleven. Iets wat ik twintig jaar eerder al had mogen zeggen, toen ik in dezelfde situatie verkeerde.

Maastricht, 19 september 2016

Pierre Swillens

Naschrift

Herlezend moet ik constateren, dat het boek ‘Ik graaf, jij graaft’ aantekeningen bij poëzie bevat. Wiel Kusters bespreekt poëzie van andere dichters.
En ‘Dao tuut ‘t’ is eigenlijk een lang (verhalend) gedicht.
Het zijn dus niet al te beste voorbeelden van Wiel Kusters proza. Maar het zij zo, mijn verhaal is af, proza of geen proza.

 

 

Letterbak. Taalkwesties & Limburgs dialect (1)

14 jun

Wim Kuipers, 1988

Verkleinwoorden in het Limburgs dialect

Wekelijks stukje

Wim Kuipers is een midden-Limburger, geboren in Neel (Maasniel). Hij schreef tientallen jaren een stukje, getiteld LETTERBAK, in de zaterdagse bijlage van het dagblad De Limburger. Heel toepasselijk verscheen zijn eerste stukje op Sinterklaasdag in 1986.
In 1988 bundelde hij zijn, tot dan verschenen stukjes, in een boekwerkje, getiteld: Letterbak. Taalkwesties & Limburgs dialect. Hieronder een reactie mijnerzijds op een van zijn stukjes.

Is het Limburgs dialect een dode streektaal?

Let wel! Wim Kuipers schreef zijn stukjes in de tachtiger jaren van de vorige eeuw. Hij was niet zo pessimistisch, dat het Limburgs dialect als streektaal ten dode was opgeschreven. Integendeel, hij achtte het dialect springlevend en iedere dag kwamen er nieuwe woorden bij.
Zo wijst hij op de klankverandering, die de Limburger toepast, wanneer hij of zij zoekt naar een verkleinwoord van een woord. Als voorbeeld noemt hij dat ‘sjtool’ (stoel) wordt verkleind tot ‘stjeulke’ (stoeltje). Verdere voorbeelden van klankverandering zijn: ‘bóm’ wordt ‘bumke’. ‘kat’ wordt ‘ketje’ en ‘kop’ wordt ‘kopke’.

Wim Kuipers ging op die klankverandering in verkleinwoorden letten. Zo ving hij op, dat ‘kuffeke’ werd gebruikt als verkleinwoord van ‘koffie’. Andere verkleinwoorden, die hij ontdekte, waren: ‘uiteke’ (autootje), ‘geulke’ (frommeldoelpunt), ‘meuterke’ (motortje), ‘feuteke’ of ‘feuteuke’ (fotootje) en ‘piaeneuke’ (pianootje).

Ook haalde hij aan dat Sjo Notten uit Maastricht in een boek het woord ‘denaoke’ (toetje) gebruikt, als verkleinwoord van ‘denao’ (daarna). Kuipers wijst  er fijntjes op, dat Notten zich niet houdt an de regel van klankverandering in verkleinwoorden.  Volgens hem had Notten ‘denäöke’ moeten schrijven.

Sjeng

Wat Wim Kuipers opmerkt over de klankverandering in verkleinwoorden is niet nieuws voor mij. Ruim zeventig jaar geleden hoorde ik in Beeg (Grevenbicht) een jongen, laten we hem gemakshalve Sjeng noemen, in een groep het woord voeren. Het viel mij op, dat hij dwangmatig verkleinwoorden toepaste. Zo vertelde hij, dat hij pas in dienst van de krijgsmacht was getreden. Hierbij had hij een hele uitrusting gekregen. Hij noemde achtereenvolgens op: ‘sjeunkes’ (schoenen), ‘sökskes’ (sokken), ‘breukskes’ (broeken), ‘hummekes’ (hemden). zelfs ‘e sjlipske’ (stropdas) en natuurlijk ‘e gewäërke om mit te sjeete’ (een geweertje om mee te schieten).

Daarbij was hij niet voor een gat te vangen, want als hij geen verkleinwoorden paraat had, bedacht hij ze spontaan zelf. Zo had hij het over ‘e kilukke käöreke’ (letterlijk een kilootje korentje). Twee verkleinwoorden achter elkaar. Slaat dus nergens op, maar Sjeng bedacht dit met een stalen gezicht, gedwongen door zijn dwangmatigheid om te praten in verkleinwoorden.

Epiloog

Goed beschouwd was Sjeng taalkundig bezig met het Limburgs dialect. Hij was zich dat niet bewust, want hij sprak dwangmatig. Als hij ergens geen gangbaar verkleinwoord voorhanden had, dan bedacht hij spontaan er zelf een.
Op deze wijze was hij bezig met het vormen van nieuwe woorden in het Limburgs dialect. Of zijn woorden bruikbaar waren, is vers twee. Feit is wel, dat ik ‘e kilukke käöreke’ nooit meer ben vergeten.

Pierre Swillens

Naschrift

Voor de belangstellende lezer: het boek Letterbak. Taalkwesties & Limburgs dialect is als E-book in Pdf-formaat te downloaden vanuit de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (www.dbnl.org). Zoek hierbij naar Letterbak.

Limburgse dialecten (deel 1)

16 dec

Dao bön ich gebaore

Sjoon sjoon Sjeng

Om mijn kennis over Limburgse dialecten te verbreden, zocht ik hiervoor op internet. Ik kwam hierbij een artikel tegen van Wim Kuiper, dat hij in 2013 schreef onder de titel ‘Letterbak. Taalkwesties & Limburgs dialect’ (te vinden op http://www.dbnl.org). De kop ‘Dao bön ich gebaore’ is ontleend aam dit artikel.

Wim Kuiper vergelijkt het Limburgs dialect met het Chinees in uitspraak en zangerigheid, zoals bijvoorbeeld de sj-klank in de uitspraak van Sjeng. Daarnaast kent het Limburgs dialect de stoottoon, ook  wel de valtoon genoemd, en de sleeptoon. Bij de stoottoon worden midden klinkers en tweeklanken kort uitgesproken, bij de sleeptoon is dat juist langer. Zo uitgesproken krijgt hetzelfde woord twee verschillende betekenissen. Wanneer ‘veer’ kort wordt uitgesproken met de stootton, dan betekent dit het telwoord ‘vier’, lang uitgesproken met de sleeptoon betekent dit het persoonlijk voornaamwoord ‘wij’.
De Chinees kent een klinker die op vier verschillende manieren wordt uitgesproken en derhalve vier verschillende betekenissen krijgt.

Wim Kuiper illustreert dit verder met ‘sjoon sjoon Sjeng’ (mooie schoenen Jan). Ik weet niet welk dialect Wim Kuiper hierbij aanhaalt, misschien dat van zijn geboortedorp Neel (Maasniel). In het Obbeegs (Obbichts) of Beegs (Grevenbichts) zal het eerste ‘sjoon’ (mooi) worden uitgesproken als ‘sjoan’.
In het Mestreechs (Maastrichts) zeggen ze ‘sjoen sjeun Sjeng’. Soms wordt hier nog ‘sjieke’ voorgezet. Dan krijg je vier sj’s achter elkaar.
In het Kirchröadsjer Plat (Kerkraads  dialect) is het ‘sjun sjong Sjeng’, ofschoon ze met Sjeng weinig op zullen hebben. In hun ogen is Sjengenland Maastricht.

Maastrichtse rekking

Wim Kuiper zegt in het artikel dat het Mestreechs een volkse en een deftige uitspraak heeft. In de volkse uitspraak worden de klinkers langer uitgerekt, zoals in ‘Mestreech is neet breit meh laangk’ (Maastricht is niet breed maar lang). Deze uitspraak wordt ook wel de Maastrichtse rekking genoemd.
Wim Kuiper illustreert dit weer met een raadseltje: Ken je een Maastrichts woord van 23 letters?
Oplossing: ’n Peeeeeeeee……………rd. Zolang duurt de Maastrichtse rekking nu ook weer niet.

Kirchröadsjer Plat

Ook andere dialecten worden op de hak genomen, zoals het Kirchröadsjer Plat. In Kerkrade wordt bij het begin van een woord de g uitgesproken als een j. In de Kirchröadsjer Dieksiejoneer (Kerkraads woordenboek) komt geen rubriek G voor. De rubriek J is daarentegen zeer uitgebreid.

Ook hier weer heeft Wim Kuiper een raadseltje: Het hangt boven Kerkrade en begint met drie j’s. Oplossing:
‘ein jans jroeës jewitter’ (een heel groot onweer).

Zo kent men in Kerkrade bij het aanmoedigen van de plaatselijke voetbalclub Rode de kreet: ‘Los mar jon Roda’ (vrij vertaald: Roda zet hem op, letterlijk staat er: Roda laat maar gaan). Cynici zeggen dat ze roepen: ‘Joda los mar jon’.

Onlangs hoorde ik een mopje over het Kerkraads dialect. Twee Kerkradenaren zitten op het perron te wachten op de trein. Uit verveling bedenken ze een spelletje. Noem zoveel mogelijk Kerkaardse woorden, die eindigen op ‘wajong’ (wagon). Ze komen niet ver, waarop te lange leste een zegt: ‘Hauwe vier mar jet tse piefe, wa jong’ (Hadden we maar wat te roken, nietwaar jongen). In het mopje wordt voor ‘piefe’ een ander woord gebruikt, maar dat kan ik hier niet herhalen. Daar moeten jullie maar naar raden.

Pierre Swillens

Sculptors from Zimbabwe (part 1)

5 mei

My first experience with the study of the Zimbabwean stone sculpture during the period 1950 – 1980

Beeldentuin Maastricht – Heerdeberg

In the neighbourhood of Maastricht in the Netherlands, the city where I live, there is  a sculpture garden, called Beeldentuin Maastricht – Heerdeberg. The owner of this sculpture garden is Mrs. José de Goede, a former auctioneer and assessor of art and antiques. She has a long time experience in exhibiting and selling Zimbabwean stones in galleries. Almost every year she travels to Zimbabwe in order to buy sculptures directly from the sculptors. She knows the sculptor and their families very well and she invites them, like the (late) Bernard Matemera and Edward Chiwawa, to give workshops in her sculpture garden.

The sculpture garden is in the vicinity of a marl quarry. The quarry forms the outline. The sculptures are partly arranged on banks near the border of the quarry and partly in a natural garden (Fig. 1a + 1b).

m_IMG_8244-irf-cs2

Fig. 1a Group of sculptures near the border of the quarry

m_IMG_8260-cs2

Fig. 1b Group of sculptures in a natural garden

 José de Goede is very committed with the sculptors in Zimbabwe. She founded the Bernard Matemera Foundation. With help of this foundation she is building schools for children in Zimbabwe and supports the families of sculptors, who run out of income by occasion.
As I mentioned before, she invites well-known sculptors from Zimbabwe in her sculpture garden to give workshops. Last year she welcomed Edward Chiwawa with his son McCloud and another junior sculptor to teach in her sculpture garden.

Book ‘Sculptors from Zimbabwe’ by the late Ben Joosten

This book is published in 2001 by Galerie de Strang, Dodewaard, the Netherlands, and holds a lexicon of all the sculptors of the first generation.

The lexicon is divided into five sections, with sculptors from the:

– Cyrene Mission, headed by Canon Edward Paterson;
– Serima Mission, headed by Father John Groeber;
– Workshop School in Harare, headed by Frank McEwen;
– Nyanga Group, headed by Joram Mariga;
– Tengenenge Sculptor Community, headed by Tom Blomefield.

 Ben Joosten was a very conscientious man, he got his information on the stands. As far as he managed to research, he mentioned from each sculptor his bibliography , his exhibitions and the collections, as well as where his of her sculptures are saved. So  if you have to look up some information about a sculptor from the first generation , you will find this in the book. Will someone ever write such a book about sculptors of the second generation?

Mrs. José de Goede donated me, as Ambassador of the Beeldentuin Maastricht-Heerdeberg the book of Ben Joosten and from that moment on I started my study of the development of the Zimbabwean stone sculpture in the period 1950 – 1980.
Studying the book of Ben Joosten I questioned myself: “Are there any sculptures of sculptors from the first generation in the Beeeldentuin Maastricht-Heerdebeerg?”

Bernard Matemera

m_Unnamed image (48)

 First of all a sculpture from the late Bernard Matemera. Mrs. José de Goede told me, that Bernard Matemera sculpted twice in her backyard in the Netherlands before his death in 2002. I could not believe that the famous Bernard Matemera, one of the best real Shona sculptors, would sculpt in a backyard in Holland. Mrs. José de Goede assured me that Bernard Matemera was a gentle man, who always kept his word.

Unfortunately he died at a young age (56 years). He was such a remarkable man, that  I will spent more honour to him at a later moment in my stories.
The sculpture from Bernard Matemera in the sculpture garden Beeldentuin Maastricht-Heerdeberg is a self-portrait and for a long time it has been the property of Mrs. José de Goede (Fig. 2)

Fig. 2 Self-portrait, sculpted by Bernard Matemera

If you look at the sculptures from the sculptors of the first generation, then you will see that most of them had a gimmick or a trademark. So didUnnamed image (62) Bernard Matemera. When he sculpted a person, he always sculpted three fingers on each hand and three toes on each foot. That story is not unlikely. I found on the internet that slightly north of Zimbabwe there is an isolated tribe, called the Doma People. Most of them have only two toes, the outer toes. The toes are developed in a V-shape and people called them ostrich-feet. The two toes are caused by a genetic defect.
Bernard Matemera must have been aware  of that and sculpted all his human figures with three fingers and three toes. That is his trademark (Fig. 3).

Fig.3 Family, sculpted by Bernard Matemera (1987)

Fanizani Akuda

Another sculptor from the first generation I  found in the sculpture garden Beeldentuin Maastricht-Heerdeberg was Fanizani Akuda. When Mrs. José de Goede went to Zimbabwe she met Fanizani Akuda and his wife (Fig. 4).

m_Unnamed image (49)Fig. 4 Mrs. José de Goede (right) meets Fanizani Akuda and his wife

Fanizani Akuda always kept his best stones for her, when she met him for buying stones. Unfortunately Fanizani Akuda died on February 5, in 2011.
Fanizane Akuda was born in 1932 in Zambia. In 1946 he went to Zimbabwe for a job. In 1967 he arrived in the Tengenenge Sculptor Community and asked Tom Blomefield for a job. Tom Blomefield gave him the job of digging stones for the sculptors. Some day he asked Fanizani Akuda to try sculpting, but the latter refused because he was afraid that by sculpting small stone splinters would get in his eyes.
After a short time Fanizani Akuda changed his mind and when Tom Blomefield repeated  his offer, he accepted the tools for sculpting. In a short ime he became a successful sculptor (Joosten, 2001:153).

Fanizani Akuda also had a trademark. He had a lot of humour and when he sculpted a person he always sculpted closed eyes. He wanted to illustrate prevention that the person might get  stone splinters in his eyes (fig. 5).

m_IMG_8271-cs2
Fig. 5 Small stones , sculpted by Fanizani Akuda and exhibited in the sculpture garden Beeldentuin Maastricht-Heerdeberg

When Fanizani Akuda grew older he sculpted only small sculptures,  like Whistlers. The mouths of this whistlers were made with a bit and he sculpted blown cheeks (see Fig. 5). I wrote that he had a lot of humour. I read a story he told someone. When you strike with your finger over the mouth of the whistler, then you hear a sound. I tried this with the small whistler in Fig. 5 , but I did not hear a sound. Perhaps I did not strike in the right way.

Edward Chiwawa

Another sculptor from whom you will find sculptures in the sculpture garden Beeldentuin Maastricht – Heerdeberg is Edward Chiwawa. He was  born in Guruve (Zimbabwe) in 1935 and he belongs to the Shona people. He started sculpting in Guruve. He brought his sculptures to  a stand in the Tengenenge Sculptor Community. There was also his four years older nephew Henry Munyaradzi sculpting.  In 1979 the situation in Guruve was dangerous due to the War of Liberation. Edward Chiwawa moved with his family to Harare. He now lives  in Chitungwiza (Joosten, 2001: 175).

I had the opportunity to meet Edward Chiwawa in the sculpture  garden Beeldentuin Maastricht – Heerdeberg, where he sculpted and gave  workshops with his son McCloud (Fig. 6).

m_IMG_8408-cs2

Fig. 6  Edward Chiwawa daily sculpting in the sculpture garden Beeldentuin Maastricht – Heerdeberg

Mrs. José de Goede told me, that every morning at 9.00 am she heard Edward Chiwawa being busy with sculpting and he did not end until 8.00 pm.

Edward Chiwawa had also a trademark. He mostly sculpted  Moon heads, with  the same face. When he made a frame around the sculpture he called it a Sun head, always the same faces. He  also made a complete  ball with that face, and he called it Moon ball.

I bought two small sculptures made by Edward Chiwawa and he was so nice to add his signature under a stone . He was also willing to pose for a photo with me and my wife (Fig. 7)

m_IMG_8412-cs2

Fig. 7 Edward Chiwawa posing with me and my wife.

When I asked Edward Chiwawa  the titles of the stones we just had bought, I thought  he said Moonjets. When I told this to Mrs. José de Goede, she said “Edward doesn’t speak English very well, he means Moon heads”.

Below illustrations of the Sun- and Moon heads from Edward Chiwawa (Fig. 8a + 8b)

Unnamed image (75)

Fig. 8a Edward Chiwawa showing a Moon head

Unnamed image (71)

Fig. 8b Rising Sun Head, sculpted by Edward Chiwawa

Epilogue

So I will end my first impression of the start of my study of the Zimbabwean Stone Sculpture in the period 1950 – 1980. My paperwork will not be scientific, because I am not a scientist. But it will be an expression of my true believe in the development of African Art, especially stone sculpting, in a short period in Zimbabwe.

I will try to find out the  circumstances when this development took place and who were the participants taking  part in this. At the end I hope to get an answer about the question: “Was the Shona stone sculpting in Zimbabwe authentic and what was their value for the Art World”.

As I am prejudiced in favor of a positive answer on this question I will sometimes be  contrary to the common opinions of the scientists about this matter. I hope they do not mind it.

As Ambassador of the sculpture gallery Beeldentuin Maastricht – Heerdenerg I shall not hesitate to stipulate their role in the  development of the Zimbabwean stone sculpture.

Maastricht, February 16, 2015

Pierre Swillens

REFERENCE
Joosten, Ben
2001 Sculptors from Zimbabwe, the first generation, Galerie de Strang,

Beeldentuin Maastricht-Heerdeberg (deel 1)

10 jun

Vervlechting kunst en natuur

Ligging

De Beeldentuin Maastricht ligt paradoxaal genoeg in Cadier en Keer en wel aan de Pater Kustersweg 22. De beeldentuin vormt een onderdeel van het landgoed Heerdeberg en grenst aan een beboste mergelhelling.
De beeldentuin is gedeeltelijk kunstmatig aangelegd. Met behulp van zwaar materieel van een grondverzetbedrijf zijn een aantal plateaus aangelegd, alsmede wandelpaden. De zichtbare mergelwand met grotten komt als achtergrond goed tot zijn recht.

De plateaus zijn begroeid met gras, de wandelpaden bedekt met houtsnippers en de tuin is verder begroeid met gras, kruiden en zeldzame planten. De beelden zijn geplaatst op de plateaus met de mergelwand als achtergrond, hetgeen een mooi effect heeft. Zwarte beelden tegen een witte achtergrond. Verder staan er beelden langs de wandelpaden tussen het groen.. Daardoor ontstaat er een verbinding tussen kunst en natuur. Wandelend via de wandelpaden kunnen de beelden worden bewonderd.

Exploitatie

De beeldentuin wordt geëxploiteerd door José de Goede. José was ruim 40 jaar werkzaam als taxateur en handelaar in kunst en antiek. De laatste jaren had ze een eigen bureau. Ze is hiermee gestopt en wijdt nu haar energie aan de beeldentuin.
Alle beelden in de tuin zijn van Afrikaanse herkomst en door haar ingekocht in Zimbabwe. José koopt die beelden ter plaatse tegen eerlijke prijzen rechtstreeks van de kunstenaars. Als bestuurslid van de Bernard Matermera Foundation zorgt ze er voor dat een deel van de opbrengst weer aan de bevolking van Zimbabwe ten goede komt o.a. door het bouwen van scholen.

Café bij de Paters

Aan de beeldentuin is een cafe, genaamd ‘bij de Paters’; verbonden met terassen en een ruimte voor groepen, feesten etc.
Er is een bescheiden lunchkaart, maar de Chef zorgt dagelijks voor gerechten, gebaseerd op producten uit de streek.
Verder organiseert de beeldentuin kruidenwandelingen, waarbij tijdens de wandeling naar kruiden wordt gezocht en bij voldoende deelname zijn er workshops in beeldhouwen, gegeven door Afrikaanse kunstenaars.
Eenmaal per maand is er een markt in natuurproducten.

Ontspanning

De beeldentuin leent zich uitstekend voor bezinning en rust. Door de aanleg van de tuin en de plaatsing van de beelden wordt een harmonie tot stand gebracht tussen kunst en natuur. Verder probeert  men de bezoekers het besef bij te brengen  van het hanteren van ecologische en biologische producten. De zichtbare mergelwanden duiden op een lange geschiedenis.
De beeldentuin biedt dit alles voor de geïnteresseerde liefhebber van Afrikaanse kunst, maar schept ook mogelijkheden voor groepen, bedrijven om gezamenlijke activiteiten te ontplooien.
Door de unieke ligging tegen de bosrand zijn een aantal wandelingen te maken, waarbij ook de omliggende plaatsen worden bezocht.

Aansporing

Een bezoek aan de beeldentuin wordt warm aanbevolen. Mensen, die in hun hectisch leven tot rust willen komen, kunnen dit te midden van kunst en natuur verwezenlijken.
Voor aanvullende informatie verwijs ik jullie naar de website van de beeldentuin: http://www.beeldentuinmaastricht.nl .

Pierre Swillens

Fotogalerij van een aantal in de beeldentuin geplaatste beelden

 

 

 

Hommage aan Johanna

6 sep

Johanna Stuit – Nijssen

(7 december 1917 – 30 augustus 2012)

johanna

Johanna Stuit-Nijssen

Vrienden voor het leven

Johanna is er niet meer. De onverwoestbare, altijd goedgeluimde, vrouw, die zij was, is uit ons midden weggevallen. Ruim 55 jaar mochten wij Johanna tot onze vriendin rekenen. Als steun bij huishoudelijke hulp en naaien was Johanna nadrukkelijk aanwezig. Zij maakte de geboorte en het opgroeien van onze kinderen mee, was aanwezig op verjaardagen en toonde altijd belangstelling voor ons wel en wee. Je kon ook altijd een beroep op haar doen.

Johanna wilde wel 105 jaar worden. Het werden er slechts 94, bijna 95.

Johanna was altijd goedgehumeurd en opgeruimd, ook als het leven haar niet altijd toelachte. Zij liet er niets van merken.

Levensloop

In haar jonge jaren was ze gouvernante geweest bij de familie van Jules Regout. Jules Regout had gezorgd voor een groot nageslacht, dus er was altijd werk aan de winkel. Dat de kinderen Regout haar hierbij op handen droegen, blijkt wel uit het feit, dat ze op latere leeftijd met Johanna contact bleven onderhouden.

Later trouwde Johanna in 1944 met Jan Stuit en ze kregen een dochter Madeleine. Johanna maakte mee, dat toen Madeleine trouwde met Fons haar gezin zich uitbreidde met de kleinzoon Pasquale en later met drie achterkleinkinderen. Johanna leefde mee met het wel en wee van haar gezin en iedereen droeg haar hierbij op handen. Haar man stierf echter op 62-jarige leeftijd en Johanna kwam er alleen voor te staan. Zij wist zich er doorheen te slaan, vooral door op te trekken met haar dochter Madeleine, haar schoonzoon Fons en de kleinzoon en achterkleinkinderen.

Animator

Johanna verhuisde uiteindelijk naar een aanleunwoning bij een bejaardenhuis. Toen begon voor Johanna een nieuw leven. Het leven van animator in een bejaardenhuis. Dat was een rol, die Johanna op het lijf was geschreven. Anderen plezier en afleiding bezorgen, hield haar bezig. Zodanig zelfs dat de bewoners zaten uit te kijken wanneer Johanna zou verschijnen om met een mop of kwinkslag leven in de brouwerij te brengen. Nu ja brouwerij, het was overigens een droogstaand gezelschap.
Op het bidprentje van Johanna staat, dat ze met het grootste gemak een hele zaal kon vermaken. Een anekdote, als bewijs hiervan, kunnen wij  jullie vertellen. Het was in de tijd van Carnaval en Johanna had zich bedacht welke ‘act’ ze zou opvoeren voor de bewoners.

Als gediplomeerde naaister naaide zij met gemak een schort uit een wit beddenlaken. Zij voorzag de schort van grote zakken. Daarin borg zij een compleet ontbijtservies, bestek, een mandje met brood, een krant en en pot met pas gezette koffie. Daarmee toog zij naar het bejaardenhuis. Zij kwam echter niet ver. Het was glad buiten en Johanna schoot onderuit. Weg, pot met koffie. Johanna bleef niet bij de pakken zitten en ging weer naar binnen om een nieuwe pot te zetten.

De tweede keer lukte het haar wel de recreatieruimte met bewoners te bereiken. Johanna zei geen woord, dekte een tafeltje met een wit tafellaken, en haalde uit haar schort het servies en bestek, alsmede het broodmandje te voorschijn. Schonk een kop koffie uit de pot, vouwde de krant open en stak een pijp in de mond (een oude pijp van haar man). Zij ging duidelijk op haar gemak de krant lezen.

Al die tijd had ze geen mond opengedaan en geen spier vertrokken. De bewoners waren eerst verbouwereerd, maar begonnen allengs tot grote hilariteit de ‘act’ te begrijpen. Johanna had weer eens kans gezien de hele zaal bezig te houden.

Ad rem

De bewoners en ook de leiding van het bejaardenhuis begonnen de activiteiten van Johanna naar waarde te schatten. Het was weer eens de tijd van Carnaval. Helaas konden ze Johanna niet uitroepen tot Prins Carnaval, dat moest immers een man zijn, meestal een bejaarde droogkloot dus.

Maar nu waren ze op het idee gekomen om Johanna tot adjudant van de Prins te benoemen. Zij kreeg een galajurk, een muts en een sjerp. En dat droeg Johanna met flair. Zij voelde de waardering, die eruit sprak. Bij alle activiteiten van de Prins was zij betrokken.

Toen wij haar vroegen, wat de taken van de adjudant van Prins Carnaval zoal waren, antwoordde zij ad rem: “Als de prins gaat plassen, dan mag ik zijn stokje vasthouden”. Daarbij liet zij in het midden welk stokje zij bedoelde.

Vallen en opstaan

Behalve met de koffiepot viel Johanna vaker en meestal had zij iets gebroken. Een voorval, overigens buiten haar schuld, mogen wij jullie niet onthouden. Johanna was op stap in Den Haag, Toen ze op de tram stapte, trok de bestuurder zo schielijk op, voordat Johanna een zitplaats had gevonden, dat zij van voor naar achteren door de tram kukelde. Resultaat een gebroken heup.

Johanna had weer eens pech. In het ziekenhuis in Den Haag wilden ze haar wel opereren, maar daar voelde zij niet veel voor. Liever in Maastricht, daar was haar familie.

Per ambulance werd Johanna naar Maastricht vervoerd. Zij zal best pijn hebben geleden. Maar desondanks wist zij de broeders op te vrolijken, door tijdens de rit te vragen, of ze niet ergens wilde stoppen om een kopje koffie te drinken. Zo was Johanna, altijd wrange humor.

Röntgenfoto

In Maastricht werd een Röntgenfoto gemaakt van de heup. De artsen kwamen hierbij tot de ontdekking dat zij een naald in het betreffende dijbeen had. Johanna wist meteen waar die vandaan kwam. Als kind had zij in opdracht van haar moeder, die eveneens naaister was, een jurk moeten wegbrengen. Die was ingepakt in een doek, dat met spelden was vast gestoken. Uit balorigheid had Johanna met de jurk gezwaaid. Toen moest de naald in haar dijbeen zijn terechtgekomen. Zij had wel iets gevoeld, maar er geen aandacht aan geschonken. Of de artsen de naald hebben verwijderd, of hebben laten zitten, weten wij niet. Wij denken dat ze de zaak zo gelaten hebben, want de naald zat er al een leven lang.

Heupoperatie

De heupoperatie verliep voorspoedig en Johanna lag in Maastricht in het ziekenhuis. Zij kreeg bezoek van haar schoonzoon Fons, die biologieleraar was. Hij had een kunstheup meegenomen, die hij bij het onderwijs van het menselijk lichaam gebruikte, om Johanna te laten zien, wat er bij haar gebeurd was.

Johanna zag er meteen brood in en vroeg of ze de heup even mocht behouden. Zij zag de ‘act’ al voor zich. Eerst probeerde ze het bij een verpleegster. Ze vertelde de verpleegster, dat zij zo’n pijn aan haar nieuwe heup had gehad, dat zij die tenslotte maar weer uitgenomen had.

Johanna wist het verhaal zo geloofwaardig te vertellen, dat de verpleegster in haar naïviteit uitriep: “Maar er zit toch geen bloed aan”. Daar had Johanna zelfs niet aan gedacht, om het nog realistischer te doen lijken.

Johanna wist ook, dat de arts die haar geopereerd had, nog op bezoek zou komen. Zij verborg de kunstheup onder haar laken. Toen de arts vroeg, hoe het met haar ging, antwoordde Johanna, dat zij ’s nachts zoveel pijn had gehad, dat zij de heup maar had verwijderd. Als bewijs toonde zij de kunstheup.

De arts was verbouwereerd, maar niet naïef. Zo’n wrange humor had hij nog niet meegemaakt. Maar hij wist wel, dat het goed zat met deze patiënt.

Crematie

Uiteindelijk ging de gezondheid van Johanna achteruit. De laatste jaren kreeg ze hoe langer hoe meer last van Alzheimer. Van de vrolijke goedlachse Johanna bleef niet veel meer over. Op het laatste herkende zij niemand meer. Zij is vredig ingeslapen, een lang leven met ups en downs kwam ten einde.

Voorheen had zij te kennen gegeven in besloten kring gecremeerd te willen worden. Liefst tweemaal omdat zij er zeker van wilde zijn, dat het goed was gebeurd.
Wij beschouwen het als een voorrecht dat zij ons voor deze besloten crematie uitnodigde. Zo konden wij haar de laatste eer bewijzen, die haar toekwam. Een levenskunstenares, die genoot als ze het anderen naar hun zin kon maken, was er niet meer.  Zo blijft het beeld van Johanna altijd bij ons.

Mientje en Pierre

p.s. De naaste familie van Johanna heeft mij, na lezing van bovenstaande ‘Post’, te kennen gegeven, dat Johanna hen wel degelijk tot het laatste moment heeft herkend. Zij waren blij hierover, omdat ze bewust van Johanna afscheid hebben kunnen nemen.

Dialect(4)

27 mei

Eenregelige poëzie of proza?

Stage

Voor deze ‘Post’ ga ik iets terug in de tijd. Onze dochter Patricia studeerde aan de Pedagogische Academie (Pedac) in Maastricht. Hier legde zij de basis voor een serieuze carrière in het onderwijs. Maar om zover te komen, moest ze stage lopen en wel in het basisonderwijs. Ik weet niet of het toen nog klassen waren. Wel begrijp ik, dat zij les moest geven in een der hogere klassen of groepen, zeg bij de elfjarigen.
Het was tegen de tijd van Carnaval en Patricia had een vrije opdracht. Zij moest de kinderen minstens één uur bezighouden. Patricia had bedacht, ik laat ze iets over Carnaval vertellen, hoe ze tegen Carnaval aankijken.
Zij verdeelde de klas in drie groepen en gaf elke groep een speciale opdracht. Een groep moest een gedicht maken over Carnaval, een groep een verhaaltje over een Carnavalsoptocht en een groep de tekst van een liedje over Carnaval.

Inventiviteit

Zij dacht daar heb ik de kinderen minstens een half uur zoet mee. Maar dat viel tegen. Na vijf minuten was een jongetje klaar met zijn gedicht en ging demonstratief met zijn armen over elkaar zitten. Patricia constateerde, dat hij het volgende gedicht had geproduceerd: ‘Aan de bar staat de nar, de nar staat aan de bar’.
Korter kon niet. Je zou nu zo’n trend ‘poëzie van het minimalisme’ kunnen noemen.
Heeft de zin betekenis?  Als je het eerste gedeelte van de zin bekijkt, dan is dat een beschouwing of vaststelling van een situatie, het tweede gedeelte een bevestiging van deze situatie. In de zin van logica, als het eerste gedeelte waar is, dan is het tweede gedeelte ook waar. Maar met logica zal het jongetje zich niet bezig hebben gehouden.

Eigen vondst of geleend

Ik weet niet, of Patricia heeft doorgevraagd. Bijvoorbeeld of de zin een eigen bedenksel van het jongetje was, of dat hij het ergens had opgevangen. Ik weet ook niet, of Patricia hem nog een andere opdracht heeft gegeven, of dat hij echt een time-out had gekregen.

Ander voorbeeld

De zin intrigeerde mij wel. Ik ging erover nadenken om de zin nog sterker te maken, bijvoorbeeld door te schrijven: ‘Aan de bar staat een nar, die nar staat aan de bar’. Veel had het niet uitgemaakt. Maar wel ging ik erop letten, of dergelijke zinnen nog meer voorkomen.
En jawel hoor, ik kwam ze tegen. Helaas heb ik ze niet genoteerd en het is al een tijdje geleden. Cruijff zou bijvoorbeeld gezegd kunnen hebben: ‘Elk nadeel heb zijn voordeel, elk voordeel heb zijn nadeel’. Naar ik aanneem, heeft hij alleen het eerste gedeelte gezegd.
Een voorbeeld heb ik echter onthouden, omdat ik het zo mooi vond.

Skivakantie in Fieberbrunn

Jarenlang gingen wij met een vast gezelschap op skivakantie in Fieberbrunn (Oostenrijk). Wij boekten steevast bij Pension Geisler, bekend als ‘Pension mit gutbürgerlicher Küche’. Maar Pension Geisler had nog een ander voordeel, het lag vlak aan de piste . Als je een kamer op de begane grond had, kon je met de ski’s aan naar de kamer. Maar dat mocht niet van de Inhaberin Frau Geisler. Ski’s moesten in de Ski-Stall, und die Schuhe im Ski-Keller. Je kon blij zijn, dat je je ballen mee mocht nemen naar de kamer.

Schützt das Land, das Land schützt uns

Naast de Ski-Keller was een fitnessruimte. Maar die was duidelijk voor de zomer bedoeld. In de winter kreeg je genoeg fitness door het ‘sjravele’ op de piste. In deze ruimte hing een grote poster van de Landesregierung Oberösterreich  of van de Kreis Tirol, weet ik veel. In een grote opmaak stond er de zin op: ‘Schützt das Land, das Land schützt uns.’ Het eerste gedeelte was als een aansporing te zien, het tweede gedeelte als een geruststelling.

Het was even moeilijk om te begrijpen wat ze met Land bedoelden. Kon een natie zijn, maar ook natuur, milieu, omgeving etc. De Engelsen zeggen zo mooi ‘Environment’. Maar ik hield het erop, dat de omgeving werd bedoeld, ’s winters de skipistes en de bergen en ’s zomers de weilanden en akkers en de bergen.

Lawines

Als je de zin bekijkt, is de aansporing goed te volgen. Je ‘schützt’ niet, of juist wel. Maar de geruststelling ‘das Land schützt uns’ is niet altijd te volgen, vooral ’s winters. En de koninklijke familie kan daarover meepraten. De ‘schützung’ sluit natuurgeweld helaas niet uit.

Wat men ook met de zin bedoelde, ik vond het een mooi voorbeeld dat de zin van het jongetje ook in de praktijk werd getoetst.

Dialect 

Jullie zullen wel denken, Wat heeft dit allemaal met dialect te maken. Ik was intussen de ‘bar’ en ‘das Land’ vergeten. Onlangs zat ik met een gezelschap, onder het genot van een alcoholische versnapering, te discussiëren. Geen hoogstaande onderwerpen, maar toch. Plotseling hoorde ik iemand zeggen: ‘Es ’t neet mie geit, geit ’t neet mie.’ (Als het niet meer gaat, gaat het niet meer). Ik dacht meteen aan het jongetje en nam me voor dit te onthouden. Ik was weer terug bij af, bij de éénregelige poëzie of proza.

Nu denk ik, wat zou er van het jongetje zijn geworden. Bankdirecteur misschien. Efficiënt was hij wel en hij gaf ook aan niet lang ergens mee bezig te willen zijn.

Pierre Swillens

’t Zaat Hermenieke’

6 apr

(Informatie grotendeels gebaseerd  op de website van René en Peter van der Krogt (www.vanderkrogt.net/standbeelden).

Beeldengroep van vijf carnavalvierders, te vinden op het Vrijthof in Maastricht. De beeldengroep dateert van 1993 en is aan de hand van Han van Wetering.

Elk jaar is op Carnavalsdinsag een optocht (concours) van Zaate Hermeniekes op het Vrijthof in Maastricht. Zij treden quasi op voor een jury. Elk gezelschap is goed voor 111 punten, vals of niet vals, als ze maar geluid produceren. De kunstenaar legde in zijn beeldengroep dergelijke deelnemers vast, daarbij geïnspireerd door het gedicht van Desiderius Erasmus ‘Lof der Zotheid’.

In 2009, tijdens een vernieuwing van de bestrating van het Vrijthof, werd de beeldengroep weggehaald. De kunstenaar stelde toen voor om de beeldengroep, nog in grijze metaalkleur,  te polychromeren. De gepolychromeerde beelden werden in 2005 teruggeplaatst.

Op een plaquette in de bestrating staat de volgende tekst:

‘T ZAAT HERMENIEKE

ONTWERP: HAN VAN WETERING, 1993

‘DE ZAATE HERREMENIE’ WAS IN 1959 HET

EERSTE ONGEORGANISEERDE CARNAVALSORKEST,

ZONDER DIRIGENT, MAAR WEL ALTIJD MET

”D’N DRAPPO” VOOROP.

IN 1972 ZONG HEEL MAASTRICHT HET

CARNAVALSLIED:

”DE ZAATE HERMENIE, DIE TREK ALTIJD MER

WIJER OUCH AL KINNE ZE NEET MIE!” 1)

PLAQUET IN 2008 AONGEBOOJE DOOR

BART GROUTARS

EN

PAULINE VON PELSER BERENSBERG

noot 1) Opde website van René en Peter van der Krogt staat ‘MEET’. Checken of dit inderdaad op de plaquette staat.

Tijdens de Carnaval 2012 had een groep van vijf personen, waaronder een kind, zich door deze beeldengroep laten inspireren en de groep exact gekopieerd.  Het resultaat mocht er zijn. Zij mochten dan ook acte de presence geven op Carnavalsmaandag op de praalwagen van de Bataviere tijdens de ‘Rood-Groen-Gele Loper’ op de Vrijthof (zie foto’s).