Terug naar onze jeugd
Iets over het ‘Öcher Platt’ (Akens dialect)
Inleiding
Tijdens mijn studie over de gedichten van Wiel Kusters (zie hiervoor mijn vorige blogs over het werk van Wiel Kusters, speciaal deel 2) stuitte ik op internet op ‘Aachener Volks- und Kinderlieder, Spiellieder und Spiele’. Een verzameling liederteksten, geschreven door Matthias Schollen in ‘Öcher Platt’. Het ‘Öcher Platt’ hoort tot hetzelfde taalgebied als het ‘Kirchroädsjer Plat’ (Kerkraads dialect), zodat ik als dialect-geïnteresseerde hier wel belangstelling voor had.
Maar nog meer groeide mijn belangstelling toen ik ontdekte, dat er kinderliedjes bij waren, die wij in onze jeugd zongen. De vraag is dus, stamden die liedjes uit de Akense regio, of waren ze oorspronkelijk Limburgs of Nederlands. Hier zullen we wel geen antwoord op vinden.
Bij de reconstructie van de Limburgse of Nederlandse versie heb ik hulp gehad van mijn vrouw Mientje, die een aantal liedteksten ook herkende en mij soms kon aanvullen uit haar herinnering.
Wij hebben een aantal van die herkenbare liedjes uit de verzameling overgenomen, waarbij wij links de originele versie weergeven en rechts de versie uit onze herinnering. Het cijfer tussen haakjes verwijst naar de nummervolorde in de Akense verzameling, dit voor degene, die ze wil terugzoeken.
Volks- und Kinderlieder
Het eerste liedje is al raak. Er wordt bij gezegd, dat bij elke regel op de hand van het kind wordt geklopt, dus met de handpalm naar boven. Bij de laatste regel wordt in de kinderhand gekriebeld (‘gekitzelt’).
(1)
Hast ne Dâler, Höbste geldj
Gank nohgene Maǝt, gank nao de mert
Gäld en Kouh, koup tich ’n kooj
E Stöck Leäver derzou stök van de leaver
Kränzche,
Pänschche, stök van de pens
Kirrewirrewänschche kielewielewens
Volgens de Akense verzameling werd bij het volgende liedje een voorwerp aan een draad gebonden en door het heen en weer bewegen een klok nagebootst. Ik weet niet of dit ook in Limburg werd herhaald, maar ik ken wel het liedje.
(12)
Bambani Beierjan, Bim bam beiere,
De Köster hat gen Eier. de köster lös gen eiere.
Wat hat heä dan? Wat lös ‘r dan?
Speck egen Pann! Sjpek in de pan,
O wat ene leckesche mit ’n rogge botram.
Köster ess et dan.
Soms klopt er maar een regel.
(14)
Ninana Kengche Douwe douwe kindje
Zöckerche en et Möngche sokker in ’t mundje
Zöckerche en et Päppche peaperkook en viege
För et leivste Bäbbche deit ’t kindj zjwiege
Soms komt een kinderliedje in het Nederlands terug.
(17)
Schloff Kengche schloff!! Slaap, kindeje, slaap
Die Vadder höid de Schoef, daar buiten loopt een schaap
Die Modder hoid de bontee Kouh, een schaap met witte voetjes,
Kengche doig de Oeggelchere zou die drinkt zijn melk zo zoetjes,
In de Limburgse versie eindigt dit met slaap, kindje, slaap.
Soms is er geen touw aan vast te knopen.
(27)
Holz schnigge Hout sjnieje
Van alle die Wigge van alle wieëje
Klompe mâche klompe make
Dat se krâche dat se krake
Brüdche wenne sjeale knech maak
Geälche zelle ’t kindje de klumpkes rech.
Pam, pam, pus
Mijn vrouw kent bij de Limburgse versie nog een heel couplet erbij. Dit laat ik maar achterwege, omdat het bij de Akense versie niet voor komt.
Soms schiet mijn herinnering tekort. Tijdens de jaar wisseling werd het volgende gedicht gezegd:
(133)
GJöcksellig Nöijohr, Zelig Nuujjaor
der Kopp vol Hoǝr, de kop vol haor
Der Monk vol Zäng, (de rest is me ontschoten).
Et Nöijohr egen Häng.
Naast liedjes worden in de Akense verzameling ook raadseltjes opgegeven, zoals deze
“(270)
Kaiser Karl hatte einen Hund,
Dem gab er den Namen mit seinem Mund.
Also hiess Karl seinen Hund.
Wie hiess der Hund?
Voor degene, die nog twijfelt, de hond heette inderdaad Also.
Deze tekst is ditmaal niet in het ‘Öcher Platt’. Deze wel:
(274)
Ein hauf Kauf hauf.
Oplossing: de helft van een half kalf, een vierde kalf dus.
In de categorie ‘Volksglauben’ komen spreuken voor, zoals:
(288)
Der Düvel schiesst zeläve net op ene klenge Houf.
Wij zeggen:
De duivel schijt altijd op de grootste hoop.
In Duitslaand gaat men dus uit van de kleinte hoop, in Nederland van de grootste.
Daarmee wil ik eindigen met het citeeren uit de Akense verameling van Matthias Schollen.
Epiloog
Met genoegen heb ik de Aachener Volks- und Kinderlieder, Spiellieder und Spiele van Matthias Schollen gelezen. Enerzijds omdat ik kennis wilde nemen van het ‘Öcher Platt’, anderzijds omdat ik er herkenbare kinderliedjes in terugvond. Mijn vrouw, die mij daarbij hielp, vroeg mij waarom ik zo’n belangstelling voor kinderliedjes had. Je bent toch niet aan het ‘verkiendsje’. Dat niet, maar ik meen mij te herinneren, dat Pierre Kemp heeft gezegd, dat in ieder mens iets kinderlijks schuilt. In mij misschien wat veel, maar ik ben daar niet rouwig om.
Daarom vind ik het jammer, dat deze kinderliedjes verdwijnen. De kinderen horen ze niet meer. Vanaf twee jaar gaan ze naar een peuterklas en als ze vier of vijf zijn, dan spelen ze spelletjes op een tablet.
Vroeger waren er geen computers, telefoons, Tv’s en nauwelijks radio’s. De kinderen moesten door de ouders worden beziggehouden en dat gebeurde door de kinder- en speelliedjes. Ik was zes jaar toen ik voor het eerst naar school ging en daar kennis maakte met de schooldiscipline. Ik heb goede herinneringen aan mijn vroege jeugd met alleen de tucht van mijn ouders, soms met harde hand dat wel. Maar daarnaast genoot ik veel vrijheid.
Maastricht, 2 oktober 2016
Pierre Swillens