La Pedrera (Casa Milà)
Historie van het gebouw
In 1905 kocht het echtpaar Pere Milà i Camps en Roser Segemón i Artells een perceel grond van ruim 1800 m2, gelegen op de hoek van de Passeig de Gracia en de Carrer de Provença. Het perceel was bebouwd met een woonblok van drie huizen en een tuin. Het was de bedoeling dat de huizen werden gesloopt en op die plaats een nieuw appartementencomplex zou worden gebouwd, waarin ook de familie Milà zou gaan wonen.
Pere Milà was gecharmeerd door de bouw/renovatie van Casa Batlló (zie vorige post) door Gaudí. Casa Batlló lag iets verderop, in de richting van de binnenstad, aan de Passeig de Gracia.
In 1906 kreeg Gaudí de opdracht tot de bouw van het appartementencomplex.
Gaudi bouwde van 1905 tot 1912 het gewenste appartementencomplex, zij het met enige complicaties, waarover later meer. In 1911 betrok de familie Milà een volledige verdieping van het gebouw. De rest van de appartementen zou worden verhuurd, wanneer het volledige gebouw gereed was. Dit gebeurde in oktober 1912.
Het verhuren ging niet al te voorspoedig, want de potentiële huurders werden afgeschrikt door de uitzonderlijke bouw, niets was rechttoe-rechtaan. Zij waren bang, dat zij daardoor hun meubels niet kwijt konden.
Gaudí had op verzoek van de familie, wellicht tot hun eigen genoegen, de bouw toegankelijk gemaakt voor koetsen. Later werden de koetsen vervangen door motorvoertuigen, zodat we misschien van de eerste parkeergarage kunnen spreken.
In 1946 verkocht Roser Segimón, inmiddels weduwe, het complex aan Inmobiliaria Provença. Deze firma gaf in 1953 opdracht tot de bouw van 13 appartementen in de vliering.
Op 30 oktober 1962 wordt La Pedrera door de Stad Barcelona opgenomen op de lijst van artistieke erfgoederen.
De regering van Spanje volgt door op 20 augustus 1962 La Pedrera te erkennen als een ‘historisch-artistiek monument van nationaal belang’.
Uiteindelijk neemt de Unesco op 2 november 1984 La Pedrera op in de lijst van Werelderfgoederen.
In 1986 neemt de bank Caixa Catalunya La Pedrera over van Inmobiliaria Provença en beluit tot grootscheepse restauratie. Het gebouw was nmiddels danig verouderd. De bank is van plan om van La Pedrera een cultureel centrum te maken ten dienste van de stad Barcelona.
In 1987 wordt het dakterras reeds opengesteld voor het publiek.
In juli 1992 wordt het appartement op de eerste verdieping, alwaar de familie Milà had gewoond, in gebruik genomen als tentoonstellingsruimte voor wisselende exposities.
De voormalige garage (koetshuis) wordt in 1994 omgebouwd tot een ruimte ten behoeve van de activiteiten van het Caixa Catalunya’s Social Work.
Het totale restauratiewerk eindigt in juni 1996. Op de vliering wordt het Espai Gaudí geopend, een tentoonstelling gewijd aan het leven en werk van Gaudí.
Uiteindelijk werd in juli 1999 het La Pedrera Appartement geopend, waarvan de inrichting met oorspronkelijke elementen werd teruggebracht naar de tijd van Gaudí.
De bank heeft sinds 1988 meer dan 48 milj. euro in de restauratie gestoken. Zij krijgt hiervoor erkenning van de Asociación Catalunya de Criticos de Arte (1996) en van de Generalitat de Catalunya (1997).
Pere Milà i Camps en Roser Segimón i Artells.
Pere Milà en Roser Segimón trouwden in 1905. Pere Milà was een succesvol zakenman in onroerend goed. Roser Segimón was een steenrijke weduwe, getrouwd geweest met de ‘indiano’ José Guardiola. ‘Indiano’ werd de Catalaan genoemd, die in Noord- of Zuidamerika schatrijk was geworden en vervolgens naar Barcelona was teruggekeerd.
Zoals reeds gememoreerd kocht het kersverse echtpaar in 1905 een lap grond ter grootte van 1835 m2 op de hoek van de Passeig de Gracia en de Carrer de Provença. De bestaande bebouwing op het complex werd gesloopt en Gaudí werd opdracht gegeven om er een appartementencomplex te bouwen, waarin zij ook konden wonen. De vergunning werd aangevraagd en met de bouw werd reeds begonnen. Door strubbelingen, waarover later meer, werd de vergunning eerst officieel in juli 1910 verleend.
Eind december 1911 signeerde Gaudí een certificaat vermeldende dat de bouw van de eerste verdieping ten behoeve van de familie Milà was voltooid. In oktober 1911 betrokken de Milàs het appartement.
In oktober 1912 signeerde Gaudí een certificaat, waarin hij verklaarde dat de bouw volgens plan was voltooid en dat de rest van de appartementen kon worden verhuurd.
In 1940 stierf Pere Milà. In 1946 verkoopt de weduwe Roser Segimón het complex aan Inmobiliaria Provença. De kosten van het onderhoud van het complex waren haar te hoog geworden. Zij bleef wel in het complex wonen tot haar dood in 1964.
Kenmerken van de bouw
Gaudí moest bij de bouw rekening houden met de voorschriften, die golden voor een bouw in de wijk l´Eixample. Het ontstaan van de wijk l´Eixample is reeds uitgelegd in de vorige post over Casa Batlló. Op de hoek van de straten moest de gevel afgeschuind zijn (te zien op de volgende luchtfoto).
Gaudí paste bij de bouw het ‘Plan Libre’ toe. Dit ging er vanuit dat de krachten niet zouden worden opgevangen door dragende muren, maar door kolommen van steen en ijzer. De gevel werd daardoor ontlast en kon naar vrijheid worden ontworpen. Gaudí gebruikte zandsteen als bekleding van de gevel. De zandsteen werd gedolven in de buurt van Barcelona en ter plaatse in de gewenste vorm gemodelleerd. Hierdoor ontstond een lichtgolvende gevel (zie ook de luchtfoto).
De bouw van zes verdiepingen omvatte eigenlijk twee appartementencomplexen binnen één gevel. De appartementen waren hierbij gebouwd rond twee patio’s. Hierdoor was het mogelijk, dat het daglicht doordrong tot alle inpandige appartementen. Op de luchtfoto zijn die twee patio’s duidelijk te zien.
De verdiepingen kwamen uit op balkons in de voorgevel, die afgewerkt werden met een smeedijzeren balustrade. Gaudí kreeg bij de bouw assistentie van Josep Maria Jujol, die we ook al tegenkwamen bij de renovatie van Casa Battló. Jujol ging zich bezig houden met de balkons, die allemaal verschillend werden uitgevoerd. Gaudí, zelf zoon van een kopersmid, had echter het eerste model ontworpen en zelf gesmeed. Het is aan te nemen dat het smeedwerk werd uitgevoerd door de gebroeders Badia, die reeds op jeugdige leeftijd bij Gaudí in de leer waren gekomen. De gebroeders Badia smeedden ook de grote toegangsdeuren tot de appartementencomplexen.
Gaudí moest ook rekening houden met de wens van de opdrachtgever, dat de appartementen per koets inpandig bereikbaar waren. Iets wat in veel gebouwen toepasbaar was.
Op de vliering bouwde Gaudí cilindervormig parabole boogconstructies van steen om het dak te ondersteunen. Het dak werd uitgevoerd in verschillende niveaus. Vanaf het dak kon men in de patio’s kijken.
Alle delen van het dak, zoals trappenuitgangen, ventilatiekanalen en schoorstenen werden verborgen in morfologische figuren. De zes trappenuitgangen werden bekleed met scherven keramiek (trencadis) met een egale lichtgrijze kleur. Eén van trappenhuizen werd uitgevoerd met het bekende vierarmige Gaudiaans kruis.
Het lijkt alsof de ventilatie- en schoorsteenkanalen een helm dragen, vandaar dat men het dak wel eens de ‘tuin van de krijgers’ noemt. De kanalen hebben allemaal een egale lichtbruine kleur. Een aantal kanalen zijn aan de top bekleed met scherven van lege champagneflessen. Het verhaal gaat dat Gaudí hiervoor de lege champagneflessen gebruikte, overgebleven na de feestelijke opening.
De bouw werd uiteindelijk beschouwd als een voorbeeld van de Art-nouveaustijl. In de volksmond werd het gebouw al snel ‘La Pedrera’ (steengroeve) genoemd, omdat het gebouw op geen enkele wijze beantwoordde aan de gangbare architectuur.
Geschillen tijdens de bouw
Het begon al bij de opdracht. Mevrouw Roser Segimón was niet gecharmeerd van Gaudí, maar ze legde zich bij de beslissing van haar man neer. Maar toen Gaudí in 1926 stierf was mevrouw Roser Segimón er als de kippen bij om de inrichting van hun appartement te wijzigen en het meubilair naar haar smaak aan te passen.
Nadat de bouw twee jaar aan de gang was, kregen de Milàs c.q. Gaudí heibel met het stadsbestuur. De vergunning was nog steeds niet verleend en werd opgehouden, omdat Gaudí met een kolom een meter over het voetgangersgedeelte kwam. Gaudí zei tegen het stadsbestuur, dat hij de kolom wel wilde afzagen, maar dat hij er een bord bij zou zetten, waarom dit was gebeurd. Toen het stadsbestuur de aanmaning aanbood aan de familie Milà op hun vakantieverblijf in Reus, werd de brief niet door het personeel aangenomen. De zaak bloedde een beetje dood.
Een half jaar later was er opnieuw onenigheid met het stadsbestuur. Nu verweten ze de Milàs c.q. Gaudi, dat zij zich niet hielden aan de bouwvoorschriften, zoals die golden in de wijk l’Eixample. De bouw was te hoog, het volume overschreed de normen. Een ‘welstandscommissie’ boog zich over de bezwaren en kwam tot de conclusie, dat de architectonische uitstraling van het gebouw meer waarde had, dan het handhaven van een aantal voorschriften.
Het duurde tot juli 1910 voordat de vergunning uiteindelijk werd verleend.
Gaudí kreeg ook een geschil met de Milà-familie. Gaudí was een gelovig man. Hij was reeds bezig met de bouw van de Sagrada Familia. La Pedrera zou zijn laatste klus worden voor een privé-persoon. Na de bouw van La Pedrera ging hij zich volledig wijden aan de bouw van de Sagrada Familia.
Gaudí wilde de La Pedrera kronen met een beeldengroep van 4½ meter hoog met de H. Maagd Maria, geflankeerd door de aartsengelen Gabriël en Michaël. Onduidelijk is of hij een beeldengroep prominent op de top van de gevel wilde plaatsen of een 4½ m. hoog medaillon in de voorgevel.
Het feest ging echter niet door en wel om twee redenen. De beeldhouwer Carles Mani (1866-1911) was reeds begonnen om Gaudí’s idee uit te werken. Hij ontwierp een model van de H.Maagd, maar dat werd door de Milàs afgekeurd. Bovendien ontstonden in die tijd onlusten in Barcelona, toen Spaanse soldaten moesten gaan vechten in Marokko. De soldaten kwamen in conflict met de werkende klasse. Anarchisten, socialisten, republikeinen en antimilitaristen zagen hun kans schoon om aan de rellen mee te doen. Het gevolg was dat in de laatste week van juli1909 een aantal kerken in brand werd gestoken. Deze week werd later de Setmana Tràgica (Tragische Week) genoemd.
De Milàs waren nu bang, dat wanneer hun huis met een dergelijk opvallend religieus werk zou worden getooid, dit ook wel eens een doelwit bij onlusten zou kunnen worden.
Gaudí zag uiteindelijk van zijn plan af.
De verhouding van Gaudí met de Milà-familie werd er niet beter op. Na oplevering van de bouw kreeg Gaudí een geschil met de familie over de betaling van zijn honorarium. Uiteindelijk krijgt Gaudí in 1916 gelijk van de rechter. De Milàs moesten een hypotheek op het gebouw nemen om aan Gaudí een bedrag van 105.000 peseta’s te betalen. Toentertijd een behoorlijk bedrag.