Tag Archives: huisdokter

Sjetse van vreuger

16 nov

Oet en dörp in Zuid-Limburg

Limburgse dialecten

‘Sjetse van vreuger’

Scan_Hub_Frenken

Onlangs ontving ik van Mañec, de jongste dochter, het boekje ‘Sjetse van vreuger’, geschreven door haar vader Dr. Hub Frenken onder het pseudoniem Bertje Op de Kamp. Het boekje bevat verhaaltjes in dichtvorm en is geschreven in het Obbichts dialect. De verhaaltjes hebben betrekking op de jeugdjaren van Hub Frenken, welke hij doorbracht in zijn geboortedorp Obbicht. Het boekje werd in 1988 uitgegeven door de Stichting Charles Beltjens, Sittard. De illustratie op het voorblad is van Hub Frenken zelf en wordt door hem omschreven als ‘wie sjoan oos dörp dao vreuger laog’.

Over de veelzijdigheid van Hub Frenken heb ik reeds eerder geschreven. De belangstellende lezer kan deze terugvinden in mijn weblog op 16, 19 en 22 november 2013. Ondanks het feit dat Hub Frenken de hele wereld bereisde, bleef hij zijn geboorteplaats Obbicht en het Limburgs dialect trouw. Op latere leeftijd schreef hij in 2000 het boek ‘Beelden uit mijn kinderjaren, trekken aan mijn oog voorbij’. Ook hier weer verhalen uit zijn jeugd in Obbicht. Het boek is een uitgave van de Stichting Davidshuis Pers, Rotterdam. De stichting is inmiddels opgeheven en het boek is niet meer verkrijgbaar.

DEN DOKTER (ôm 1900)

In ”Sjetse van vreuger beschrijft Hub Frenken in een lang verhaal de entree van de huisdokter in het dorp Obbicht. Eerst per koets van elders, of per bootje over de Maas vanuit België, later vestigde zich een huisarts in het nabijgelegen dorp Grevenbicht, Als oud-inwoner van Obbicht en Grevenbicht kan ik mij deze dokter nog goed herinneren. Eerst als patiënt, ofschoon ik hem als kind niet vaak nodig had. Later als trouwe fan van de voetbalclub Armada uit Grevenbicht, waarin ik voetbalde.
Hij woonde in een mooie villa in het centrum van het dorp. Achter de villa was een grote tuin, waarin ook fruitbomen stonden. Op een avond besloten we om ons tegoed te doen aan zijn rijpe appels. Kennelijk had hij al eens eerder ’s avonds bezoek gehad, want hij betrapte ons terwijl we bezig waren onze zakken te vullen. Wij moesten een goed heenkomen zoeken, hetgeen niet zo gemakkelijk ging, omdat we met zijn allen door één gat in de omheining moesten. Maar kennelijk was hij al niet meer zo goed ter been.

Melecien

In het verhaal gebruikt Hub het woord melecien, waarmede hij medicijn bedoelt. Ik vertelde Mañec dat ik dat woord uit mijn jeugdjaren in Obbicht niet kende. Zij bevestigde dat haar vader dat woord vaker gebruikte. Later zou Hub zelf arts worden, dus beroepshalve zal hij het ook wel gehanteerd hebben.
Dat het woord melecien  werd gebruikt, is waarschijnlijk, want het Sittards dialect kent het woord ‘millesien’, in het Heerlens dialect is dit ‘mellesieng’.

VEURWOORD

De laatste drie strofen van Hubs voorwoord in ‘Sjetse van vreuger’ luiden als volgt:

Veùl jaore bên ich weggewêes
in vrêem lènj euverzeè.
Wie ‘ch trùkkaom kênd’ ich veùl
van oos awd dörp neet meè.

Ich bên noe awd, al tachtig jaor.
’t Wurt tied noe ôm te gaon.
Ich dênk dat Peètrus al de paort
veur mich hêet aopestaon.

Ich dênk zoe gêer nog effe trùk
aan ’t Limburgs dörp van doe.
En wat ich dênk sjrief ich noe op
straks gaon mien auge toe.

Hub Frenken schreef dit voorwoord op tachtig jarige leeftijd. Hij zou echter nog in leven blijven tot 15 februari 2001. Hij werd net geen 94 jaar oud.
Uit zijn woorden blijkt wel zijn aanhankelijkheid aan zijn geboortedorp Obbicht.

De Kus

Hub Frenken was een familiemens. Met zijn vrouw Betta Pernot, eveneens uit Obbicht afkomstig, deelde hij lief en leed. Samen kregen ze vijf kinderen. Toen zijn vrouw op 3 september 1999 overleed, was hij 64-jaar met haar gehuwd. Na haar dood schreef hij het volgende gedicht, nu eens niet in het dialect:

De Kus

Buiten is het guur
De wind jaagt vlagen sneeuw tegen de ruiten
Ik zit hier binnen aan de haard
Mij deert het weer niet buiten.

Ik zag de vlammen spelen om het hout
En pluimen rook die werden opgezogen
Ik sloot mijn ogen en ze droegen heel mijn sluimer
Naar dingen die het verstand niet vat
Ik hoor heel lieve woorden
Alsof zij hier nog naast mij zat.

Een rookpluim scheidde zich af van ’t vuur
Ze kwam naar voren naar mijn hoofd
Heel zacht raakte zij mijn wang, mijn voorhoofd en mijn mond
Je zult het niet geloven
Maar heus, ik heb die kus gevoeld
die zij uit d’eeuwigheid mij zond

(ondertekend J.H. Frenken)

Noonk Sjaak, de kapper

Ter illustratie van de verschillede dialecten en de verschillende uitspraken hiervan, haal ik een verhaal aan, dat ik op 14 mei 2012 op mijn weblog schreef onder de titel: ‘Noonk Sjaak, de kapper’. Zelf woonde ik toen in Obbicht, Noonk Sjaak in Grevenbicht. Noonk Sjaak had een dames- en een herenkapsalon en was een (aangetrouwd) familielid van mijn moeder. Wij brachten hem wel eens een bezoek en dan moest ik als 5-jarige meehuppelen. Als Noonk Sjaak dan zijn salon vol klanten had zitten, dan zei hij wel eens: “Jong, zègk ’t nog ins”.  Dan wist ik dat ik moest zeggen: “Aan de kéntj van het léndj steit ein ménj mit zéndj”. Dat leverde dan de nodige hilariteit op, het waarom ontging mij.  Pas later begreep ik dat de Grevenbichtenaren de zin uitspraken als: “Aan de kantj van het landj steit ein manj mit zandj”.  Kennelijk liepen de isoglossen van deze uitspraak midden tussen deze dorpen, die hemelsbreed misschien 1,5 km uit elkaar lagen.
Ook Hub Frenken gebruikt in ‘Sjetse van vreuger’ de Obbichter variant. In zijn gedichten komen de woorden ‘kentj’ en ‘lendj’ voor, zij het dat hij geen schrifttekens gebruikt voor de uitspraak.

Sjef oet Canada

Mañec heeft het verhaaltje van Noonk Sjaak, de kapper op mijn suggestie gestuurd naar haar broer Sjef in Canada. Sjef is de oudste van de kinderen Frenken en woont reeds vanaf zijn achttiende (ik weet niet onafgebroken) in Canada. Toch is hij het Obbichts dialect trouw gebleven (Mañec vertelde mij, dat in een telefoongesprek met Sjef moeiteloos naar het dialect wordt overgestapt).
Sjef wist het verhaal van Noonk Sjaak kennelijk te waarderen, maar hij had  enkele suggesties. Zelf zou hij Noonk Sjaak schrijven als Nónk Sjaak, met een korte lange (ó). Aangezien ik dat korte lange (ó) niet begreep, heb ik dat opgezocht en inderdaad in het Sittards dialet kent men in de uitspraak de korte (o), de lange (oo) en de korte lange (ó). Het is maar, dat u het weet.
Opmerkelijk is dat Hub in zijn verhaaltjes het dialectwoord nônk gebruikt, waarbij hij aan geeft dat de korte ô moet worden gelezen als de o in roman.
Overigens kwam ik erachter dat in het Geleens dialect wel degelijk van ‘noonk’ voor oom wordt gesproken, dus helemaal fout zat ik niet. In het Geleens dialect vind ik veel woorden terug, die we ook in het Obbichts dialect gebruikten.

Gelaens (Geleens) dialect

Een en ander heeft mij er toe aangezet, om mij meer te verdiepen in het Limburgs dialect, waarover later meer. In het verhaaltje van Noonk Sjaak deed ik maar wat, gewoon op mijn gevoel en vanuit mijn herinneringen uit mijn jeugd. Maar ik heb nu al begrepen, dat het niet zo eenvoudig is om je te verdiepen in het Limburgs dialect. Bijn elke stad of dorp heeft een eigen woordenschat en een eigen klankkleur. Zie mijn verhaal over het klankverschil tussen de dorpen Obbicht en Grevenbicht.

Dat het leuk wordt, kan ik jullie garanderen. Neem bijvoorbeeld het Gelaens (Geleens) dialect. Ik kwam een woordenlijst tegen met 155 gezegdes in Gelaens dialect. Het eerste gezegde luidde: ‘Aan de sjiet zin’ (Aan de diarree zijn). Een situatie, die wel eens kon voorkomen.

Het volgende gezegde was vriendelijker, het luidde ‘Sjuumke trèkke’ (Aan een flesje dropwater lurken). Dat kon ik mij nog uit mijn jeugd herinneren.
Je kreeg van je ouders een lege bierfles met een beugelsluiting en een stuk ‘houtkook’ (soort drop). Deze werd afgeslagen van een lange staaf. (De ‘houtkook’ was in huis om samen met ‘borssokker’ (brokken kandijsuiker aan een touwtje) een hoestdrank te fabriceren, wanneer iemand verkouden was of hoestte).  Het stukje ‘houtkook’ ging samen met wat water in de fles. Door flink te schudden, vormde zich ‘sjummke’ (schuim) in de hals van de fles. Dit schuim werd vervolgens opgezogen (trèkke). Dit werd een aantal keren herhaald, totdat zich geen schuim meer in de hals vormde. Dan was de lol eraf, want het dropwater smaakte naar geen kant.
Opmerkelijk is, dat Hub Frenken het gebruik van ‘houtkook’ kende. In ‘Sjetse van vreuger’ schrijft hij op pagina 70 onder de titel HOUTSKOOK een verhaaltje, hoe hij bij ‘Liebeke oet  de steeg’ steeds ‘houtskook’ kocht. Hij vertelt niets over ‘sjuumke trèkke’, maar dat zal hij wel gedaan hebben, want de kale ‘houtkook’ was niet te pruimen.

Even verderop in de lijst komt  het gezegde ‘Doe bès e sjiethoes’ (Bangerik).  Het blijft dus in stijl.

Pierre Swillens

(wordt vervolgd)

De bende van Beeg

10 okt

Escapades uit mijn jeugd

Nachtrave

Verhuizing

Toen ik een jaar of tien oud was, verhuisden wij naar Grevenbicht (Beeg). De winkel ging mee. Van vestigingsvergunningen was toentertijd nog geen sprake. Zo kon het gebeuren, dat op 50 meter afstand van onze winkel een gelijksoortige winkel gevestigd was. Die winkel werd bestierd door een weduwe en werd aangeduid als “Bie Nes van Thèr”. Kennelijk had haar man met zijn voornaam Woltheris geheten en ging zij als Agnes door het leven. De winkel was bovendien een ‘hangplek voor jongeren’, die onder besteding van één cent genoeglijk  de vrije zondagmiddag doorbrachten. Volop concurrentie dus.
Twee van dergelijke winkels, haast naast elkaar, dat kan nooit goed gaan. Onze winkel legde ook snel het loodje. Bovendien was onze winkel niet in te richten als hangplek.

Nachtelijk vertier

Inmiddels was in 1940 de Wereldoorlog II uitgebroken. Voor Nederland althans. Veel te beleven was er toen niet. Al snel werd de ‘totale verduistering’ ingevoerd. Uit mijn generatie zocht zich een aantal jongens op, die zich in de weekends tijdens de avondlijke uren verzamelde tot een ‘bende’. De bende had een wisselende samenstelling. Als ‘meeloper’ hoorde ik er ook bij. Aan het hoofd van de bende stond “de Peup” (z.g.). Hij bepaalde wat er gebeurde. Er werd niet eerder vertrokken, dan dat hij erbij was.

Ik gebruik het woord ‘bende’, maar er gebeurde niets wat niet door de beugel kon. Het was meer een slenteren in de hoop, dat er iets zou gebeuren. Een geval van onrechtmatigheid kan ik mij herinneren. De in het dorp wonende huisdokter had in zijn behoorlijk grote tuin fruitbomen staan. De bende ging daar ’s avonds wel eens een appeltje plukken. De eerste keer dat ik daarbij was, was het meteen raak.
De dokter had er kennelijk lucht van gekregen. Terwijl wij ons tegoed deden aan de appeltjes, kwam hij briesend uit het avondlijk duister opdagen. Wij maakten ons zo snel als mogelijk uit de voeten. Hij was niet zo snel ter been om iemand van ons te pakken te krijgen. Misschien wilde hij dat ook niet. Ik kan mij herinneren, dat er maar één gat in de omheining was en dat wij daar allemaal doorheen moesten.

Onschuldig vermaak

Een voorval herinner ik me, omdat ik toen bewondering had voor de geleverde prestatie. Een van de jongens, laten we hem uit privacy-overwegingen Hoebèr noemen, had een geschikte methode uitgevonden om op slapende mussen te jagen. Er kwam echter geen buks aan te pas.
Midden in het dorp was een café met een aangrenzende danszaal. Door de toenmalige uitbater werd het café ‘de Multro’ genoemd. Hij heette met zijn achternaam Mulder en zijn vrouw Tromp, vandaar. Het was een schippersechtpaar, dat aan de wal was gaan wonen en hun schip, dat ook ‘Multro’ heette aan hun kinderen overgelaten.
Het café was vroeger een boerderij geweest en de danszaal mogelijk een verbouwde schuur. De dakrand van de danszaal was op een hoogte van drie meter en stak aan de straatkant over de zijgevel. Onder die dakrand hadden zich slapende mussen genesteld, die daar zorgeloos dachten de nacht door te brengen. Tot Hoebèr zijn kunstje vertoonde.

Een van de jongens beschikte over een uitstekende zaklamp, waarmede de slapende mussen werd beschenen. Die zaten met hun kop tussen de veren en merkten er dus niets van. Hoebèr haalde zijn lid uit zijn broek te voorschijn en kneep met twee vingers de voorhuid dicht. Hij vulde zijn ‘geval’ met urine totdat er een behoorlijke ballon ontstond. Daar drukte hij op en spoot op drie meter hoogte de mussen feilloos uit de dakrand. De mussen waren niet berekend op zo’n warme douche en stoven ijlings weg. Of ze er ooit nog geslapen hebben, weet ik niet.

Misschien willen jullie het niet geloven, maar ik stond ernaast. Met gesloten broek weliswaar, maar met open mond. Zo’n prestatie had ik niet voor mogelijk gehouden. Ik heb het zelf op de binnenplaats een keer geprobeerd, maar ik haalde een miezerige 1,5 meter. Bovendien zag ik het nut er niet van in . Hoebèr denk ik wel en ik verdenk hem ervan vaak geoefend te hebben. Het kon wel eens van pas komen.

Joy-riding

Ook na de bevrijding bleef het clubje bij elkaar. Meer als vriendenclub, die ook in de weekends overdag vertier zochten. Daar ik andere interesses had gekregen, was ik er vaak niet bij. Het volgende verhaal heb ik dus uit de tweede hand.  Aan de rand van het dorp, richting Obbicht (Obbeeg), was een danszaal ‘Bie de Wetzel’, genoemd naar de uitbater Wetzels. Hij organiseerde dansavonden, die al in de namiddag begonnen. Zo ook op deze betreffende zondag.
Beeg-1Twee Amerikaanse militairen hadden dit opgemerkt en hun GMC-truck (zie foto) ter plaatse geparkeerd. Zij hadden pech, want op dat moment passeerde de ‘bende van Beeg’. Zij constateerden tot hun genoegen, dat de militairen de sleutel in het contactslot hadden laten zitten. Niemand kon echter autorijden, laat staan een dergelijke truck besturen. Een van de jongens had een baan gekregen bij een aannemer. Om te beginnen mocht hij als bijrijder op een vrachtauto meerijden, meer om te helpen met laden en lossen.

Hij trok de stoute schoenen aan en kroop achter het stuur. De motor werd gestart en de jongens kropen in de laadbak. Het verhaal gaat, dat er een plaatsnam op een spatbord van de motorkap. Toentertijd was er weinig verkeer. De jongen reed de straat af, nam twee flauwe bochten en reed vervolgens de Houtstraat af. Aan het einde hiervan ligt een T-splitsing met de Boulevard. Die T-splitsing was teveel voor de jongen, de truck daverde rechtdoor. Hij had de pech, dat dwars op de T-splitsing het gemeentehuis lag (zie foto).

Beeg-2

De truck koos keurig de drie hardstenen trappen en kwam met zijn motorkap vast te zitten in het portaal. De tweezijdige toegangsdeur klapte uitnodigend open. Het was een knappe prestatie van die jongen om de truck feilloos in het portaal te krijgen.  De trappen remden de vaart van de truck af en de hardstenen omranding deed de rest. Bij een botsing tegen een muur was de klap groter geweest, evenals de schade.
De Amerikanen moesten met groot materieel de truck wegslepen. De voorwielen waren dwars gaan zitten, zodat bij het achteruitsteken van de truck de hardstenen omranding van het portaal het moest ontgelden. Zodoende was er toch nog schade aan het gemeentehuis.

De ‘club’ mocht van geluk spreken, dat er zich geen persoonlijke ongelukken hadden voorgedaan. Alleen de jongen op de motorkap had enig letsel. Ook kwam volgens mijn weten justitie er niet aan te pas. De Amerikanen lieten zich niet meer zien. Zij hebben waarschijnlijk de schade aan het gemeentehuis vergoed.
De benaming Joy-riding bestond toen nog niet. De ‘club’ was er de uitvinder van.

Nu zullen jullie zich afvragen: “Wie was dan die jongen?” Juist, dat was Hoebèr. Naast deskundig ‘piesen’, kon hij deskundig autorijden. Al was hij bij het eerste succesvoller.
Hoebèr werd later chauffeur op een lijnbus.

Pierre Swillens

Vluchtigheidjes (2)

29 jun

Warning

Don’t listen to a

small talk of a politician

soft talk of a Presbytarian

bussiness talk of a salesman

punish talk of a policeman

money talk of your wife, but

enjoy life

PS

Leedvermaak

Gezien op TV
Duitsland – Italië 1-2

Dialoog

Hij komt thuis.
Hij: =rT?
Zij: FFZZ

Hij is al langer thuis.
Zij: FFpijpe?
Hij: Nee,FFlulle

Toevalligheden

Hij heet Super
Zij heet de Boer
Samen heten ze Super de Boer

Hij heet Sode
Zij heet Mieters
Hun kinderen: sodemieters

Hij heet Mieterstjes (hij heeft bovendien een prima baan)
Zij heet Magertjes (zij heeft bovendien anorexia )

Maastrichtse anekdote

Jaren geleden vertelde een rasechte Maastrichtenaar z.g. een anekdote, wat een waar gebeurd verhaal zou zijn. Op de Boschstraat woonde een huisdokter. Op zekere dag vervoegt Sjengske zich bij hem en zegt: “Menier de dokter, hey is de zeik van meer” (de plas van moeder). De dokter vindt dit grof. Hij weet dat Sjengske een ouder broer heeft en zegt: “Kon Lewieke dat niet brengen”. Waarop Sjengske riposteert: “Nei menier de dokter, dae is te astrant in de moul” (te brutaal in de mond).
Het kon dus erger.

Pierre Swillens