Tag Archives: hub frenken

Sjetse van vreuger (vervolg)

11 dec

Oet en dörp in Zuid-Limburg

Limburgse dialecten

Seè, seè, rouke

In het boekje ‘Sjetse van vreuger’, aan de hand van Hub Frenken onder het pseudoniem Bertje Op de Kamp, komt een verhaaltje in dichtvorm voor, dat hij heeft getiteld: SEÈ, SEÈ, ROUKE (pag. 67). Hij beschrijft hierin een gebruik in Obbicht, waarbij de kinderen op een bepaalde dag langs de huizen liepen onder het zingen van ‘seè, seè, rouke’, althans volgens Hub. De mensen gaven dan een appel, koekje of snoep. Boeren hadden de voorkeur, want die hadden tenminste appels.
Over dit gebruik heb ik reeds eerder op mijn weblog geschreven, omdat ik, toen ik in Obbicht woonde, als kind  aan dit gebruik had deelgenomen.

Sjef oet Cananda, oudste zoon van Hub Frenken, heeft een andere lezing over dit gebruik. Waarschijnlijk kende hij het gebruik uit zijn eigen ervaring. Hij schrijft dat ze zongen ”sjieëje, sjieëje, rowke. Wat de woorden betekenden wist hij niet, evenals zijn ouders, die hij indertijd ernaar gevraagd had. Hij meende wel dat het zingen gebeurde aan het einde van de oogsttijd. Het woord ‘rowke’ zou wel eens kunnen slaan op het verbranden van ongewenste overblijfselen van de oogst.
Wie er gelijk heeft, weet ik niet. Mogelijk dat iemand van de heemkundevereniging hierover uitsluitsel zou kunnen geven.

Limburgse dialecten

Het lezen van het boekje in Obbichts dialect deed mijn belangstelling voor het Limburgse dialect weer aanwakkeren. Een nadere studie wijst uit, dat bijna elke stad of dorp een eigen dialect hebben. Hierover wil ik in deze en volgende weblogs mijn licht doen schijnen.

Ik heb reeds eerder geschreven over de klankverschillen in de uitspraak van het dialect tussen de dorpen Obbicht en Grevenbicht. Nu wil ik het hebben over een ander kenmerk voor het dialect van deze dorpen, namelijk het rollen met de ‘rrrs’. Een verschijnsel dat zich volgens mij voordoet in de regio, die ik als ‘Maaskant’ zou betitelen. De ‘Maaskant’ strekt zich dan uit vanaf het dorp Elsloo tot en met het dorp Grevenbicht. In de plaatsen hoger of lager gelegen zouden de rollende ‘rrrs’ dan niet voorkomen.

Ofschoon ik meer dan 60 jaar in Maastricht woon, merken soms mensen op dat ik met de ‘r’ rol. Vooral door mensen, die uit de ‘Maaskant’ afkomstig zijn. Mijn kinderen plaagden mij hier wel eens mee. Dan hadden ze het over ’n grries brrook mit brreij piepe en ‘ne brreije brroene rreem (een grijze broek met brede pijpen en een brede bruine riem).  Kon ik wel om lachen.

Hae trrap ‘m toch in de rrök

Ik herinner mij wat betreft het rollen met de ‘r’ een opmerkelijk voorval. Jaren geleden bezocht ik de voetbalwedstrijd MVV – Fortuna. Ik had in het Geusselt-stadion plaatsgenomen op de toen nog staantribune aan de lange zijde. Plotseling hoorde ik iemand achter mij roepen: “Hae trrap ‘m toch in de rrök” (Hij trapt hem toch in de rug). De scheidsrechter had volgens hem niet gefloten voor een overtreding van een MVV-speler op een Fortuna-speler.
Opvallend was dat ik de rollende ”r’ herkende, maar dat ik ook de stem wist thuis te brengen. Ik keek om en, ja hoor, ik zag ‘gezette-Doar’ (kranten-Theodoor) uit Grevenbicht. Doar was een bekend figuur in Grevenbicht, omdat hij de krant rondbracht. Hij nam ook kleine advertenties aan. De overlijdensadvertenties deed de koster en dat stak hem wel. Doar was kennelijk een fervent supporter van Fortuna.
Jarenlang weg uit Grevenbicht wist ik toch de rollende ‘r’ en de stem te herkennen.

Pierre Swillens

Sjetse van vreuger

16 nov

Oet en dörp in Zuid-Limburg

Limburgse dialecten

‘Sjetse van vreuger’

Scan_Hub_Frenken

Onlangs ontving ik van Mañec, de jongste dochter, het boekje ‘Sjetse van vreuger’, geschreven door haar vader Dr. Hub Frenken onder het pseudoniem Bertje Op de Kamp. Het boekje bevat verhaaltjes in dichtvorm en is geschreven in het Obbichts dialect. De verhaaltjes hebben betrekking op de jeugdjaren van Hub Frenken, welke hij doorbracht in zijn geboortedorp Obbicht. Het boekje werd in 1988 uitgegeven door de Stichting Charles Beltjens, Sittard. De illustratie op het voorblad is van Hub Frenken zelf en wordt door hem omschreven als ‘wie sjoan oos dörp dao vreuger laog’.

Over de veelzijdigheid van Hub Frenken heb ik reeds eerder geschreven. De belangstellende lezer kan deze terugvinden in mijn weblog op 16, 19 en 22 november 2013. Ondanks het feit dat Hub Frenken de hele wereld bereisde, bleef hij zijn geboorteplaats Obbicht en het Limburgs dialect trouw. Op latere leeftijd schreef hij in 2000 het boek ‘Beelden uit mijn kinderjaren, trekken aan mijn oog voorbij’. Ook hier weer verhalen uit zijn jeugd in Obbicht. Het boek is een uitgave van de Stichting Davidshuis Pers, Rotterdam. De stichting is inmiddels opgeheven en het boek is niet meer verkrijgbaar.

DEN DOKTER (ôm 1900)

In ”Sjetse van vreuger beschrijft Hub Frenken in een lang verhaal de entree van de huisdokter in het dorp Obbicht. Eerst per koets van elders, of per bootje over de Maas vanuit België, later vestigde zich een huisarts in het nabijgelegen dorp Grevenbicht, Als oud-inwoner van Obbicht en Grevenbicht kan ik mij deze dokter nog goed herinneren. Eerst als patiënt, ofschoon ik hem als kind niet vaak nodig had. Later als trouwe fan van de voetbalclub Armada uit Grevenbicht, waarin ik voetbalde.
Hij woonde in een mooie villa in het centrum van het dorp. Achter de villa was een grote tuin, waarin ook fruitbomen stonden. Op een avond besloten we om ons tegoed te doen aan zijn rijpe appels. Kennelijk had hij al eens eerder ’s avonds bezoek gehad, want hij betrapte ons terwijl we bezig waren onze zakken te vullen. Wij moesten een goed heenkomen zoeken, hetgeen niet zo gemakkelijk ging, omdat we met zijn allen door één gat in de omheining moesten. Maar kennelijk was hij al niet meer zo goed ter been.

Melecien

In het verhaal gebruikt Hub het woord melecien, waarmede hij medicijn bedoelt. Ik vertelde Mañec dat ik dat woord uit mijn jeugdjaren in Obbicht niet kende. Zij bevestigde dat haar vader dat woord vaker gebruikte. Later zou Hub zelf arts worden, dus beroepshalve zal hij het ook wel gehanteerd hebben.
Dat het woord melecien  werd gebruikt, is waarschijnlijk, want het Sittards dialect kent het woord ‘millesien’, in het Heerlens dialect is dit ‘mellesieng’.

VEURWOORD

De laatste drie strofen van Hubs voorwoord in ‘Sjetse van vreuger’ luiden als volgt:

Veùl jaore bên ich weggewêes
in vrêem lènj euverzeè.
Wie ‘ch trùkkaom kênd’ ich veùl
van oos awd dörp neet meè.

Ich bên noe awd, al tachtig jaor.
’t Wurt tied noe ôm te gaon.
Ich dênk dat Peètrus al de paort
veur mich hêet aopestaon.

Ich dênk zoe gêer nog effe trùk
aan ’t Limburgs dörp van doe.
En wat ich dênk sjrief ich noe op
straks gaon mien auge toe.

Hub Frenken schreef dit voorwoord op tachtig jarige leeftijd. Hij zou echter nog in leven blijven tot 15 februari 2001. Hij werd net geen 94 jaar oud.
Uit zijn woorden blijkt wel zijn aanhankelijkheid aan zijn geboortedorp Obbicht.

De Kus

Hub Frenken was een familiemens. Met zijn vrouw Betta Pernot, eveneens uit Obbicht afkomstig, deelde hij lief en leed. Samen kregen ze vijf kinderen. Toen zijn vrouw op 3 september 1999 overleed, was hij 64-jaar met haar gehuwd. Na haar dood schreef hij het volgende gedicht, nu eens niet in het dialect:

De Kus

Buiten is het guur
De wind jaagt vlagen sneeuw tegen de ruiten
Ik zit hier binnen aan de haard
Mij deert het weer niet buiten.

Ik zag de vlammen spelen om het hout
En pluimen rook die werden opgezogen
Ik sloot mijn ogen en ze droegen heel mijn sluimer
Naar dingen die het verstand niet vat
Ik hoor heel lieve woorden
Alsof zij hier nog naast mij zat.

Een rookpluim scheidde zich af van ’t vuur
Ze kwam naar voren naar mijn hoofd
Heel zacht raakte zij mijn wang, mijn voorhoofd en mijn mond
Je zult het niet geloven
Maar heus, ik heb die kus gevoeld
die zij uit d’eeuwigheid mij zond

(ondertekend J.H. Frenken)

Noonk Sjaak, de kapper

Ter illustratie van de verschillede dialecten en de verschillende uitspraken hiervan, haal ik een verhaal aan, dat ik op 14 mei 2012 op mijn weblog schreef onder de titel: ‘Noonk Sjaak, de kapper’. Zelf woonde ik toen in Obbicht, Noonk Sjaak in Grevenbicht. Noonk Sjaak had een dames- en een herenkapsalon en was een (aangetrouwd) familielid van mijn moeder. Wij brachten hem wel eens een bezoek en dan moest ik als 5-jarige meehuppelen. Als Noonk Sjaak dan zijn salon vol klanten had zitten, dan zei hij wel eens: “Jong, zègk ’t nog ins”.  Dan wist ik dat ik moest zeggen: “Aan de kéntj van het léndj steit ein ménj mit zéndj”. Dat leverde dan de nodige hilariteit op, het waarom ontging mij.  Pas later begreep ik dat de Grevenbichtenaren de zin uitspraken als: “Aan de kantj van het landj steit ein manj mit zandj”.  Kennelijk liepen de isoglossen van deze uitspraak midden tussen deze dorpen, die hemelsbreed misschien 1,5 km uit elkaar lagen.
Ook Hub Frenken gebruikt in ‘Sjetse van vreuger’ de Obbichter variant. In zijn gedichten komen de woorden ‘kentj’ en ‘lendj’ voor, zij het dat hij geen schrifttekens gebruikt voor de uitspraak.

Sjef oet Canada

Mañec heeft het verhaaltje van Noonk Sjaak, de kapper op mijn suggestie gestuurd naar haar broer Sjef in Canada. Sjef is de oudste van de kinderen Frenken en woont reeds vanaf zijn achttiende (ik weet niet onafgebroken) in Canada. Toch is hij het Obbichts dialect trouw gebleven (Mañec vertelde mij, dat in een telefoongesprek met Sjef moeiteloos naar het dialect wordt overgestapt).
Sjef wist het verhaal van Noonk Sjaak kennelijk te waarderen, maar hij had  enkele suggesties. Zelf zou hij Noonk Sjaak schrijven als Nónk Sjaak, met een korte lange (ó). Aangezien ik dat korte lange (ó) niet begreep, heb ik dat opgezocht en inderdaad in het Sittards dialet kent men in de uitspraak de korte (o), de lange (oo) en de korte lange (ó). Het is maar, dat u het weet.
Opmerkelijk is dat Hub in zijn verhaaltjes het dialectwoord nônk gebruikt, waarbij hij aan geeft dat de korte ô moet worden gelezen als de o in roman.
Overigens kwam ik erachter dat in het Geleens dialect wel degelijk van ‘noonk’ voor oom wordt gesproken, dus helemaal fout zat ik niet. In het Geleens dialect vind ik veel woorden terug, die we ook in het Obbichts dialect gebruikten.

Gelaens (Geleens) dialect

Een en ander heeft mij er toe aangezet, om mij meer te verdiepen in het Limburgs dialect, waarover later meer. In het verhaaltje van Noonk Sjaak deed ik maar wat, gewoon op mijn gevoel en vanuit mijn herinneringen uit mijn jeugd. Maar ik heb nu al begrepen, dat het niet zo eenvoudig is om je te verdiepen in het Limburgs dialect. Bijn elke stad of dorp heeft een eigen woordenschat en een eigen klankkleur. Zie mijn verhaal over het klankverschil tussen de dorpen Obbicht en Grevenbicht.

Dat het leuk wordt, kan ik jullie garanderen. Neem bijvoorbeeld het Gelaens (Geleens) dialect. Ik kwam een woordenlijst tegen met 155 gezegdes in Gelaens dialect. Het eerste gezegde luidde: ‘Aan de sjiet zin’ (Aan de diarree zijn). Een situatie, die wel eens kon voorkomen.

Het volgende gezegde was vriendelijker, het luidde ‘Sjuumke trèkke’ (Aan een flesje dropwater lurken). Dat kon ik mij nog uit mijn jeugd herinneren.
Je kreeg van je ouders een lege bierfles met een beugelsluiting en een stuk ‘houtkook’ (soort drop). Deze werd afgeslagen van een lange staaf. (De ‘houtkook’ was in huis om samen met ‘borssokker’ (brokken kandijsuiker aan een touwtje) een hoestdrank te fabriceren, wanneer iemand verkouden was of hoestte).  Het stukje ‘houtkook’ ging samen met wat water in de fles. Door flink te schudden, vormde zich ‘sjummke’ (schuim) in de hals van de fles. Dit schuim werd vervolgens opgezogen (trèkke). Dit werd een aantal keren herhaald, totdat zich geen schuim meer in de hals vormde. Dan was de lol eraf, want het dropwater smaakte naar geen kant.
Opmerkelijk is, dat Hub Frenken het gebruik van ‘houtkook’ kende. In ‘Sjetse van vreuger’ schrijft hij op pagina 70 onder de titel HOUTSKOOK een verhaaltje, hoe hij bij ‘Liebeke oet  de steeg’ steeds ‘houtskook’ kocht. Hij vertelt niets over ‘sjuumke trèkke’, maar dat zal hij wel gedaan hebben, want de kale ‘houtkook’ was niet te pruimen.

Even verderop in de lijst komt  het gezegde ‘Doe bès e sjiethoes’ (Bangerik).  Het blijft dus in stijl.

Pierre Swillens

(wordt vervolgd)

Eerbetoon aan J.H. (Hub) Frenken (deel 2)

19 nov

Hub was van alle markten thuis

Een overzicht van zijn beroepen

Inleiding

Hub was veelzijdig, misschien ook wel wispelturig. Hij kon niet stilzitten en deed vele dingen tegelijk. Zo begon hij na zijn militaire  diensttijd als militair vlieger in 1932 aan een opleiding voor tandarts. Zijn studie bekostigde hij met gelden, die hij verdiende met zijn maandelijkse terugkeerdagen bij de Militaire luchtvaart. Die studie heeft hij niet afgemaakt, mogelijk doordat hij in 1933 door Albert Plesman als vlieger werd aangenomen bij de KLM.

Na zijn KLM-tijd, toen hij er genoeg van kreeg en verschillende collega’s verongelukten, begon hij in 1939 aan een studie medicijnen in Amsterdam. Hij was inmiddels in 1935 getrouwd met Catharina Elisabeth (Betta) Pernot, die hij al kende vanaf zijn jeugdjaren in Obbicht.
In die tijd moest je, om te kunnen trouwen in de leeftijd onder 30  jaar, de toestemming hebben van de ouders. Om een of andere reden kreeg Hub die niet. Hij verdiende een salaris als vlieger en mogelijk hadden zijn ouders dit nodig. Hub bleek niet voor een gat gevangen. Hij ‘schaakte’ Betta en trouwde met haar in 1935 in Londen. Hij deed dat tussen zijn vluchten door.

Hub als piloot.

Zoals gezegd in deel 1 genoot Hub zijn vliegeropleiding bij de Militaire luchtvaart.  Door Albert Plesman was de KLM opgericht en deze maatschappij verzorgde o.a. de vluchten in de Indiëroute Amsterdam – Batavia. Plesman had hiervoor vliegers nodig en het is niet verwonderlijk, dat hij hiervoor piloten koos, die het militair brevet hadden behaald.
Zo werd Hub door hem aangenomen om als tweede piloot te vliegen op de Indiëroute en uiteraard voor andere vliegdiensten.

Het vliegen naar Nederlands Indië was in die tijd nogal een hele belevenis. Er werd alleen overdag gevlogen. Zo’n vlucht duurde 7 à 10 dagen, afhankelijk van de weersomstandigheden. Hub voerde tot mei 1938 zeventien vluchten uit als tweede piloot en van augustus 1938 tot juli 1939 zes vluchten als gezagvoerder.

frenken-21-cs2

Tijdens zijn eerste vluchten was Hub als tweede piloot meestal gekoppeld aan de gezagvoerder Piet Soer. Later zou Hub zijn belevenissen uit die tijd vastleggen in een boek: “PIET SOER en anderen van de oude Indiëroute”.
Piet Soer werd bekend, toen hij in 1933 als copiloot van Iwan Smirnoff mee vloog op de zgn kerstvlucht. Deze vlucht werd uitgevoerd met de Fokker F-XVIII ‘Pelikaan’. Zij vervoerden ook post in de vorm van kerst- en nieuwjaarswensen. Deze post moest op tijd arriveren, daarvoor was een vlucht in recordtijd nodig. Smirnoff en Soer slaagden hierin in vier dagen, hetgeen een enorme publiciteit opleverde.

Op 6 april 1935 stortte Piet Soer met de Fokker F-XVII PH-AFL ‘Leeuwerik’ neer nabij Brilon (Sauerland) tijdens een vlucht van Praag naar Amsterdam.
Aan de samenwerking met Piet Soer kwam toen een einde.

Een andere collega van Hub, Wim Beekman, was reeds eerder in 1934 verongelukt met de Douglas DC-2 PH-AJU ‘Uiver’.

De KLM had bij de Amerikaanse vliegtuigbouwer Douglas Aircraft Corporation, zeer tot ongenoegen van Fokker, een Douglas DC-2 besteld, die in de zomer van 1934 werd gebouwd. Het vliegtuig werd gedeeltelijk gedemonteerd en per schip naar Nederland vervoerd, alwaar het door de Technische Dienst van de KLM werd geassembleerd.  Na een proefvlucht op 19 september 1934 raakte de KLM zo enthousiast, dat zij alsnog veertien DC-2’s bestelde, die bij Fokker zouden worden geassembleerd.
Het vliegtuig had een voor die tijd moderne aluminium constructie.

frenken-23-cs2
De Uiver raakte bekend door de deelname aan de MacRobertson London – Melbourne luchtrace van 20 tot 24 oktober 1934. De bemanning stond onder de leiding van de gezagvoerder Koene Dirk Parmentier.
De Uiver slaagde erin als tweede vliegtuig in Melbourne aan te komen. De bemanning had het voordeel, dat zij het traject Amsterdam – Batavia kende, naar vanaf Batavia naar Melbourne was het traject nieuw.

Even dreigde het op het laatste traject mis te gaan. In de nacht van 23 op 24 oktober kwam de Uiver boven Zuid-Australië in noodweer terecht, zodat er een noodlanding moest worden gemaakt op de renbaan te Albury. Parmentier had gevraagd om de renbaan door auto’s met hun koplampen te laten verlichten.
De volgende ochtend werd vertrokken. De grond van de renbaan was echter drassig geworden, zodat de plaatselijke bevolking de Uiver naar een droger gedeelte moest slepen (zie foto).
Onder achterlating van de bagage en de passagiers lukte het Parmentier om het toestel weer in de lucht te krijgen.

frenken-25-cs2
Daar de Uiver als een gewoon lijnvliegtuig aan de race had deelgenomen, werd het toestel in het handicapklassement als eerste gerangschikt.

Een lang bestaan bleef de Uiver niet beschoten. Op 20 december 1934 maakte de Uiver een tweede vlucht op de route Amsterdam – Batavia. Het was een extra vlucht, mede om de kerstpost te vervoeren. De vlucht stond onder de leiding van de gezagvoerder Wim Beekman.
Na een tussenstop in Caïro wilde Beekman wegens de slechte weersomstandigheden niet vertrekken, maar hij werd door de KLM-directie, waarschijnlijk vanwege de post, daartoe gedwongen.  Door het slechte weer verongelukte de machine bij Ruthbah Wells in het Irakese deel van de Syrische woestijn. De vierkoppige bemanning, waaronder Wim Beekman, en drie passagiers kwamen hierbij om.

Ook Koene Dirk Parmentier kwam door een vliegongeluk om het leven. In de nacht van 20 op 21 oktober 1948 verongelukte hij met de Lockheed Constellation PH-TEN ‘Nijmegen’ nabij het vliegveld Prestwick in Schotland.

Hub als arts

Hub was reeds in 1939 te Amsterdam met de studie medicijnen begonnen.  Na de inval van de Duitsers weigerde hij in 1943 om de loyaliteitsverklaring te ondertekenen. Mede omdat de Duitsers in 1943 de Nederlandse officieren weer in krijgsgevangenschap wilden interneren, trachtte Hub te vluchten naar Engeland. Zoals reeds gesteld in deel 1 werd Hub hierbij in Parijs door de Gestapo gevangen genomen en belandde hij uiteindelijk in kamp Neu-Brandenburg.
Ten tijde van zijn vlucht stond Hub vlak voor zijn doctoraal examen.

Na zijn bevrijding in 1945 pakte Hub zijn studie medicijnen weer op. waarna hij in 1947 in Amsterdam afstudeerde. Gedurende die tijd bleef Hub als piloot werkzaam, maar zijn hart lag niet meer bij de vliegerij. In 1948 voer hij als scheepsarts mee op de KNSM ‘Bonaire’, die voer op de Nederlandse Antillen. Hij kreeg toen een aanbod om op Curaçao een aantal jaren in een huisartsenpraktijk waar te nemen. In 1949 stopte Hub met actief vliegen  en vertrok met zijn gezin naar Curaçao om zich daar te wijden aan zijn medisch beroep.

Na acht jaar in de huisartsenpraktijk vond Hub dit genoeg. Hij had inmiddels ook hartklachten gekregen, maar dit lette hem niet om in 1957 in Mexico een studie dermatologie en leprologie te beginnen. Omdat in Nederland andere criteria voor deze studie golden, zette hij in 1960 deze studie in Rotterdam voort. In 1963 studeerde hij hier af.
Tussendoor was Hub in 1962 aan de Universiteit van Utrecht gepromoveerd op het proefschrift ‘De Diffuse Lepra van Lucio en Letapi’.

Hub vertrok weer naar de Nederlandse Antillen, nu naar Aruba, waar  hij zich vestigde als dermatoloog.  Daar bleef hij tot 1973, waarna hij weer naar Europa terugkeerde.

Hij vestigde zich te Antwerpen(België), van waaruit hij als scheepsarts een aantal reizen maakte met de Holland-Amerika lijn.  Tussendoor bekwaamde hij zich in de acupunctuur.
Hub woonde ook nog twee jaar in Maastricht, waar hij een praktijk had als acupuncturist.

In 1976 kwam een einde aan zijn werkzaam leven als arts, waarna hij zich definitief vestigde in Andorra.

In het laatste deel 3 laat ik zien hoe Hub toen zijn tijd ging invullen met schrijven, schilderen en beeldhouwen. Hub was tot rust gekomen en nu kwam zijn creatieve geest boven.

P. Swillens