Tag Archives: beeg

Kal Plat

12 nov

Bevorderen van het spreken van Limburgs dialect

Waar gaat het vaak over

Inleiding

Het is opvallend dat de laatste tijd steeds meer wordt aangedrongen op het spreken in het Limburgs dialect. Alsof men bang is, dat dit in de loop van de tijd verloren gaat. Vandaar de aansporing ‘Kal Plat’ (praat dialect). En dat geldt niet alleen voor de Limburgers onderling, maar ook de lagere overheden en de provincie moedigen dit aan. Al zal hier het gebruik van het  Limburgs dialect op informele wijze plaatsvinden, dus voornamelijk mondeling. De officiële taal blijft uiteraard het Nederlands.

Men heeft de neiging om ‘vals plat’ in plaats van ‘Kal Plat’ te schrijven. Vals plat wordt door de Belgen gebruikt om in de wielrennerij een langzaam oplopende weg aan te duiden. Trouwens de Belg spreekt ook over ‘plat water’, waarmee bronwater zonder prik wordt bedoeld, Spa-blauw dus. De Limburger gebruikt het woord ‘plat’ voor zijn dialect. Maar niet alleen de Limburger, in Aken wordt ‘Öcher Plat’ gesproken en in Maasmechelen (België) spreekt men ‘Plat Mechels’.
Niet in Maastricht, daar spreekt men de ‘Mestreechter Taol”. ‘Plat Mestreechs’ is daar weer wat anders, zoals we verderop zullen zien.

Kal Plat

Facebook
Zelfs de sociale media worden gebruikt om het hanteren van het Limburgs dialect te bevorderen. Zo is er de Page ‘Kal Plat, waar eenieder berichten, tekeningen, foto’s en filmpjes over het Limburgs dialect kwijt kan. Er wordt veelvuldig gebruik van gemaakt.

Een andere Page heeft een lange naam en noemt zich ‘Ich kal plat en steit dig dat nit aan duij ich dich een oug oet’. Dat is wel een hele agressieve manier om het Limburgs dialect te promoten. Ook zonder de aanmoediging ‘Kal Plat’ praten mijn vrouw en ik, alsmede de kinderen Limburgs dialect met elkaar. En als iemand dat niet kan, of om de een of andere reden niet wil, dan respecteren we dat.
Bovendien staan wat foutjes in de naam, zoals het  gebruik van dig en dich en ‘een oug’ moet in het Limburgs ‘ein oug’ zijn.

Campagne
Onlangs is de gemeente Eijsden – Margraten gestart met een campagne ‘Kal Plat’, onder auspiciën van de Veldeke Stichting en met steun van de Provincie Limburg.

Waar gaat het vaak over?

Lichaamsdelen
Onlangs las ik in het Historisch Jaarboek voor het Land van Zwentibold, jaargang 1983, een artikel van prof. dr. A. Chorus, getiteld: TYPEN VAN LEVENSSTIJL BINNEN EEN LIMBURGSE FAMILIE ROND 1900. Prof. Chorus was tot 1979 gewoon hoogleraar psychologie aan de Leidense universiteit. In dat jaar ging hij met emeritaat. Hij was in 1909 geboren in Munstergeleen (Limburg). Na zijn emeritaat schreef hij artikelen over mensen uit Munstergeleen of over Limburgers in het algemeen.
Het betreffende artikel gaat over een Munstergeleense familie, namelijk de nazaten van Netje Kallen, geboren in 1844 in Munstergeleen. Hij begint zijn artikel met een spotversje over Netje Kallen en dat gaat als volgt:

Netje Kallen
waor gevallen
in e getske
op heur betske.

‘Getske’ is het verkleinwoord van ‘gats’ (smal pad) en ‘betske’ is het verkleinwoord van ‘bats’ (bil). Netje was dus gevallen op een van de paadjes van haar woonhuis naar het dorp. Het  versje werd ook nog gebruikt na haar dood, zodat de herinnering aan Netje Kallen bleef.
Prof. Chorus zal dit versje ergens van hebben overgenomen. Er staan een paar foutjes in. De uitgangs-n wordt in het Limburgs niet uitgesproken, dus het moet zijn ‘Kalle’ en ‘gevalle’. Nu is ‘kalle’ in het Limburgs ook praten, vandaar de uitdrukking ‘Kal Plat’.

In een eerdere weblog sprak ik over het Boorse dialek (dialect van het dorp Boorsem in Belgisch Limburg). Ik besprak daar een samenvatting van broer en zus Mathieu en Godelieve Opdenacker, die korte verhalen, spreuken en gezegdes in het Boorse dialek hadden verzameld.

Bij de gezegdes kwam de aanduiding ‘get op de plank höbbe’ voor. Hiermede worden de lichaamsdelen van een rondborstige dame bedoeld. Een gezegde, dat in de  contreien Obbeg (Obbicht) en Beeg (Grevenbicht) ook voorkwam.

Fecaliën

‘kakke’

Beginnen we met het woord ‘kakke’ (poepen). In mijn huidige woonplaats Maastricht wordt het woord ‘kakke’ wel gebruikt in spreekwoorden en gezegdes. Een zoektocht op de website ‘Mestreechter Taol’ levert een aantal resultaten op, waaronder:
“Dee gelök heet, hoof mer in z’n hand te kakke, daan heet ‘r ‘n’ vlaoj” (een geluksvogel dus).

‘sjiete’

Nemen we het woord ‘sjiete’ (schijten), minder net dan ‘kakke’, dat komen we vaak in het Limburgs dialek tegen.  In het verhaal van Mathieu en Godelieve Opdenacker vond ik het gezegde: “Strònt, wëe hèèt dich gesjete?” (van wie is die stront?). Een uitdrukking, die ook in de contreien van Obbeeg en Beeg voorkwam.
Het verhaal is rijkelijk geïllustreerd met tekeningen, zo ook van voorgaand gezegde. Ik wil jullie die niet onthouden.

knipsel-kal-plat-2In de woordenlijst van het Gelaens (Geleens) dialek, te vinden op de website van de Limburgse dialecten, komen 115 gezegdes voor. De eerste luidt:
– Aan de diarree zijn wordt in het Gelaens ‘Aan de sjiet zin’. Heel toepasselijk dus.

Ook op de website Mestreechter Taol komen bij het zoekwoord ‘sjiete’ 22 resultaten voor, waaronder:
– Alles is meuglek, mer neet ‘ne naakse in z’n brook sjiete (niet alles is mogelijk). Hierop bestaat een variant ‘ne naakse in z’n tes pisse (een naakte in zijn broekzak plassen).

‘pisse’

Hierbij zijn wij bij het woord ‘pisse’ (plassen). In de Kirchröadsjer Dieksiejoneer (Kerkraadse Dictionaire) vond ik het versje:

Andris, pis in de kis
Pis derneëver, krieste e sjtuk leëver.

De betekenis hiervan heb ik niet kunnen achterhalen. Als iemand dat weet, houd ik mij aanbevolen.

Ook op de website Mestreechter Taol komen bij zoeken naar ‘pisse’ resultaten voor. Een heb ik er voorgaand reeds genoemd. Een andere was:
– Alle bate helpe zag de begijn en ze pisde in de zie (alle kleintjes helpen), ‘zie’ is zee.

Op de Facebook-page met de lange naam, vond ik een toepasselijke tekening

knipsel-kal-plat-1‘opsjöpper’ betekent opschepper en ‘Nein maan…. neerstein’ staat voor Nee man…nierstenen

In de Inleiding had ik het over ‘Plat Mestreechs’. Om dit te illustreren, volgt hier een waar gebeurd verhaal, mij verteld door een rasechte Maastrichtenaar z.g. Het verhaal gaat als volgt: Op de Boschstraat in Maastricht had een huisarts zijn praktijk. Hij had ook patiënten uit een volkswijk, gelegen achter de Boschstraat. Op een zekere dag wordt aan de deur gebeld. De dokter doet open, staat er een jongetje aan de deur, laten we hem maar Lowieke noemen, duidelijk afkomstig uit de volkswijk. Het jongetje zegt: “Menier de dokter, heij is de zeik van meer” (Meneer de dokter, hier is de plas van moeder). De dokter is geaffronteerd door deze taal. Hij weet, dat Lowieke nog een ouder broertje heeft en hij zegt: “Had Sjengske dat niet kunnen brengen”, waarop Lowieke riposteert met: “Nei menier de dokter, dae is te astrant in z’n moul” (neen meneer de dokter, die is te brutaal met zijn mond). Het kon dus nog platter.
Toelichting: In Maastricht werd indertijd in veel gegoede families Frans gesproken. Het woord ‘mère’ voor moeder werd ook door niet-Franssprekende families overgenomen. In de volkswijken maakte men daar ‘meer’ van.

Epiloog

De aansporingen ‘Kal plat’ en ‘Ich kal plat’ zijn natuurlijk leuk en zullen wel een effect hebben. Op internet werd de vraag gesteld: “Kal plat, charmant of irritant”. Ik zou zeggen, beide. Er zullen altijd voor- en tegenstanders zijn. ‘Kal plat’ is alleen zinvol, wanneer je het dialectspreken beheerst. Aan de niet-dialectspreker gaat deze aansporing voorbij, tenzij hij of zij, ingeburgerd in Limburg, het dialect wel wil leren.
Het gaat erom, wat de jeugd doet. Vroeger hoorden de kinderen hun ouders dialect praten, onderling en tegen de kinderen. Tegenwoordig met de koptelefoon op, of spelend met de iPhone horen ze dat niet meer. Ze horen vaker Engels, dan Nederlands, laat staan dialect.
Ik ben benieuwd op welke doelgroep de campagne van Eijsden-Margraten zich richt. Wordt de jeugd hierbij betrokken.

Maastricht, 12 november 2016
Pierre Swillens

De bende van Beeg

10 okt

Escapades uit mijn jeugd

Nachtrave

Verhuizing

Toen ik een jaar of tien oud was, verhuisden wij naar Grevenbicht (Beeg). De winkel ging mee. Van vestigingsvergunningen was toentertijd nog geen sprake. Zo kon het gebeuren, dat op 50 meter afstand van onze winkel een gelijksoortige winkel gevestigd was. Die winkel werd bestierd door een weduwe en werd aangeduid als “Bie Nes van Thèr”. Kennelijk had haar man met zijn voornaam Woltheris geheten en ging zij als Agnes door het leven. De winkel was bovendien een ‘hangplek voor jongeren’, die onder besteding van één cent genoeglijk  de vrije zondagmiddag doorbrachten. Volop concurrentie dus.
Twee van dergelijke winkels, haast naast elkaar, dat kan nooit goed gaan. Onze winkel legde ook snel het loodje. Bovendien was onze winkel niet in te richten als hangplek.

Nachtelijk vertier

Inmiddels was in 1940 de Wereldoorlog II uitgebroken. Voor Nederland althans. Veel te beleven was er toen niet. Al snel werd de ‘totale verduistering’ ingevoerd. Uit mijn generatie zocht zich een aantal jongens op, die zich in de weekends tijdens de avondlijke uren verzamelde tot een ‘bende’. De bende had een wisselende samenstelling. Als ‘meeloper’ hoorde ik er ook bij. Aan het hoofd van de bende stond “de Peup” (z.g.). Hij bepaalde wat er gebeurde. Er werd niet eerder vertrokken, dan dat hij erbij was.

Ik gebruik het woord ‘bende’, maar er gebeurde niets wat niet door de beugel kon. Het was meer een slenteren in de hoop, dat er iets zou gebeuren. Een geval van onrechtmatigheid kan ik mij herinneren. De in het dorp wonende huisdokter had in zijn behoorlijk grote tuin fruitbomen staan. De bende ging daar ’s avonds wel eens een appeltje plukken. De eerste keer dat ik daarbij was, was het meteen raak.
De dokter had er kennelijk lucht van gekregen. Terwijl wij ons tegoed deden aan de appeltjes, kwam hij briesend uit het avondlijk duister opdagen. Wij maakten ons zo snel als mogelijk uit de voeten. Hij was niet zo snel ter been om iemand van ons te pakken te krijgen. Misschien wilde hij dat ook niet. Ik kan mij herinneren, dat er maar één gat in de omheining was en dat wij daar allemaal doorheen moesten.

Onschuldig vermaak

Een voorval herinner ik me, omdat ik toen bewondering had voor de geleverde prestatie. Een van de jongens, laten we hem uit privacy-overwegingen Hoebèr noemen, had een geschikte methode uitgevonden om op slapende mussen te jagen. Er kwam echter geen buks aan te pas.
Midden in het dorp was een café met een aangrenzende danszaal. Door de toenmalige uitbater werd het café ‘de Multro’ genoemd. Hij heette met zijn achternaam Mulder en zijn vrouw Tromp, vandaar. Het was een schippersechtpaar, dat aan de wal was gaan wonen en hun schip, dat ook ‘Multro’ heette aan hun kinderen overgelaten.
Het café was vroeger een boerderij geweest en de danszaal mogelijk een verbouwde schuur. De dakrand van de danszaal was op een hoogte van drie meter en stak aan de straatkant over de zijgevel. Onder die dakrand hadden zich slapende mussen genesteld, die daar zorgeloos dachten de nacht door te brengen. Tot Hoebèr zijn kunstje vertoonde.

Een van de jongens beschikte over een uitstekende zaklamp, waarmede de slapende mussen werd beschenen. Die zaten met hun kop tussen de veren en merkten er dus niets van. Hoebèr haalde zijn lid uit zijn broek te voorschijn en kneep met twee vingers de voorhuid dicht. Hij vulde zijn ‘geval’ met urine totdat er een behoorlijke ballon ontstond. Daar drukte hij op en spoot op drie meter hoogte de mussen feilloos uit de dakrand. De mussen waren niet berekend op zo’n warme douche en stoven ijlings weg. Of ze er ooit nog geslapen hebben, weet ik niet.

Misschien willen jullie het niet geloven, maar ik stond ernaast. Met gesloten broek weliswaar, maar met open mond. Zo’n prestatie had ik niet voor mogelijk gehouden. Ik heb het zelf op de binnenplaats een keer geprobeerd, maar ik haalde een miezerige 1,5 meter. Bovendien zag ik het nut er niet van in . Hoebèr denk ik wel en ik verdenk hem ervan vaak geoefend te hebben. Het kon wel eens van pas komen.

Joy-riding

Ook na de bevrijding bleef het clubje bij elkaar. Meer als vriendenclub, die ook in de weekends overdag vertier zochten. Daar ik andere interesses had gekregen, was ik er vaak niet bij. Het volgende verhaal heb ik dus uit de tweede hand.  Aan de rand van het dorp, richting Obbicht (Obbeeg), was een danszaal ‘Bie de Wetzel’, genoemd naar de uitbater Wetzels. Hij organiseerde dansavonden, die al in de namiddag begonnen. Zo ook op deze betreffende zondag.
Beeg-1Twee Amerikaanse militairen hadden dit opgemerkt en hun GMC-truck (zie foto) ter plaatse geparkeerd. Zij hadden pech, want op dat moment passeerde de ‘bende van Beeg’. Zij constateerden tot hun genoegen, dat de militairen de sleutel in het contactslot hadden laten zitten. Niemand kon echter autorijden, laat staan een dergelijke truck besturen. Een van de jongens had een baan gekregen bij een aannemer. Om te beginnen mocht hij als bijrijder op een vrachtauto meerijden, meer om te helpen met laden en lossen.

Hij trok de stoute schoenen aan en kroop achter het stuur. De motor werd gestart en de jongens kropen in de laadbak. Het verhaal gaat, dat er een plaatsnam op een spatbord van de motorkap. Toentertijd was er weinig verkeer. De jongen reed de straat af, nam twee flauwe bochten en reed vervolgens de Houtstraat af. Aan het einde hiervan ligt een T-splitsing met de Boulevard. Die T-splitsing was teveel voor de jongen, de truck daverde rechtdoor. Hij had de pech, dat dwars op de T-splitsing het gemeentehuis lag (zie foto).

Beeg-2

De truck koos keurig de drie hardstenen trappen en kwam met zijn motorkap vast te zitten in het portaal. De tweezijdige toegangsdeur klapte uitnodigend open. Het was een knappe prestatie van die jongen om de truck feilloos in het portaal te krijgen.  De trappen remden de vaart van de truck af en de hardstenen omranding deed de rest. Bij een botsing tegen een muur was de klap groter geweest, evenals de schade.
De Amerikanen moesten met groot materieel de truck wegslepen. De voorwielen waren dwars gaan zitten, zodat bij het achteruitsteken van de truck de hardstenen omranding van het portaal het moest ontgelden. Zodoende was er toch nog schade aan het gemeentehuis.

De ‘club’ mocht van geluk spreken, dat er zich geen persoonlijke ongelukken hadden voorgedaan. Alleen de jongen op de motorkap had enig letsel. Ook kwam volgens mijn weten justitie er niet aan te pas. De Amerikanen lieten zich niet meer zien. Zij hebben waarschijnlijk de schade aan het gemeentehuis vergoed.
De benaming Joy-riding bestond toen nog niet. De ‘club’ was er de uitvinder van.

Nu zullen jullie zich afvragen: “Wie was dan die jongen?” Juist, dat was Hoebèr. Naast deskundig ‘piesen’, kon hij deskundig autorijden. Al was hij bij het eerste succesvoller.
Hoebèr werd later chauffeur op een lijnbus.

Pierre Swillens

Dialect (13)

10 jul

Registratie kerkbezoek

Misdienaarkoor

De Meister

In de derde klas van de Lagere School te Obbeeg (Obbicht) hadden we geen juffrouw, maar ‘eine Meister’ (onderwijzer, aangesproken als meester). Ik kan mij niet veel van hem herinneren, ook geen naam en toenaam en hoe hij eruit zag. Zo’n sterk figuur was het dus ook weer niet. Wel kan ik mij twee akkefietjes met hem herinneren.

Registratie kerkbezoek 

Onlangs zag ik tussen mijn papieren een rapport van de Lagere School, zowel van mijn schooljaren in Obbeeg  als die in Beeg (Grevenbicht). Ik vond het zo”n waardevol document, dat ik dacht, dat moet je ‘goed’ opbergen. Met het gevolg dat ik nu niet weet, waar dat ‘goed’ precies was. Had ik het maar laten liggen. Maar ja, het zal toch wel eens te voorschijn komen.

Opvallend in het rapport was, dat in de derde klas met de pen een aantekening was gemaakt, vermeldend “Kerkbezoek:  13 van de 57”. Wij waren dus geregistreerd voor kerkbezoek voor aanvang schooltijd, naar ik meen zonder voorkennis. De registratie was dus wettelijk illegaal. Gelukkig waren er geen sancties aan verbonden.
Trouwens, wie had men moeten sanctioneren, de scholieren, die de H.Mis ’s morgens spijbelden, of de ouders, die de kinderen niet wekten en niet aandrongen op kerkbezoek.  Gezien mijn geringe deelname zou je dit laatste moeten veronderstellen, ik had als achtjarige nog geen wekker.

Haringen halen ‘bie de Beut

Ik kan mij herinneren, dat de Meester mij op een morgen voor het begin van de les vroeg, waarom ik de H.Mis niet had bezocht. Vol vertrouwen vertelde ik hem de waarheid. Mijn moeder had mij gewekt en voor een boodschap gestuurd. Volgens haar korte termijn-planning wilde zij die dag haringen in het zuur zetten. Daarvoor had zij echter haringen nodig, dus ik moest die maar even halen. De haringen kregen bij haar een hogere prioriteit dan de H.Mis.

Waarheidsgetrouw meldde ik aan de meester: “Meester, ik moest een boodschap doen”. “Wat voor een boodschap, dan”, zei de meester, waarop ik kon antwoorden: “Ik moest haringen halen bie de Beut, meester”.
Je zag de ongeloof op zijn gezicht. Een boodschap vóór de H.Mis en nog wel haringen. En wie was de Beut? Dat laatste vroeg hij niet, want dan had ik hem kunnen antwoorden, dat de Beut gewoon Beuten heette, een genaturaliseerde Belg met een onbestemde winkel.

De meester liet het erbij. Hij kon niets met mijn vroege boodschap. Waarschijnlijk was hij het, die met genoegen de welsprekende aantekening Kerkbezoek: 13 van de 57 in mijn rapport had geschreven.

De aantekening in het rapport verdween overigens weer, ook hier zonder kennisgeving. Voortschrijdend inzicht had waarschijnlijk het onderwijspersoneel duidelijk gemaakt, dat de beoordeling niet op de schoolgaande kinderen betrekking had, maar op de al of niet matineuze ouders.

Misdienaarkoor

Het werd Kerstmis en de meester vertelde ons, dat hij een koor uit zijn klas ging vormen, die tijdens de Kerstdagen de H.Mis met gezang stichtelijk zou opvrolijken. Wij vonden dat een goed idee. Nadeel was wel, dat je tijdens alle missen aanwezig moest zijn. Voordeel was, dat het iets onbekends inhield.

De meester organiseerde een zang-tryout, naar ik meen in de kerk voor een juiste akoestiek. Wij hadden een kerstliedje ingestudeerd en dat dirigeerde hij. Plotseling stopte hij, wees naar de jongen naast mij en zei: “Ga jij maar naar huis”.
Je kunt van de meester zeggen, wat je wil, maar een goed gehoor had hij wel. Hij hoorde dat het gezang van de jongen naast mij net iets slechter was, dan dat van mij.
Ik was opgelucht, dat mij die schande van wegsturen was bespaard. Ik kreeg niet de indruk, dat de weggestuurde jongen er erg onder gebukt ging. Na de Kerstmis zou het ad-hoc-koor immers weer worden ontbonden.

Op de dag van optreden hesen we ons in echte misdienaargewaden.  Wij kregen een kijkje achter de schermen in de sacristie.
De gelovigen zullen het mooi hebben gevonden. De optredens werden niet herhaald en er zijn geen contracten uit voortgevloeid. Holland’s Got Talent bestond toen nog niet.

Pierre Swillens

Dialect (12)

6 jul

Harie, de kapper

Winter- en zomerkapsel

Gooi kamer

Het Julianakanaal kwam gereed. De grondwerkers, alsmede de kostheren onder hen, waren verdwenen. Mijn ouders bezonnen zich op een nieuwe bron van inkomsten.
Nu hadden wij in ons huis aan de Beekstraat in Obbeeg (Obbicht) een voorkamer aan de straatzijde. Deze kamer werd de ‘gooi kamer’ genoemd. Daarin stonden de betere meubels, voor een prikje op de kop getikt op een veiling. Zo herinner ik mij ongemakkelijk zittende pluche stoelen met fragiele ronde leuningen. Wij verbleven er nooit. Misschien op een feestdag als er bijzondere visite was. Het rendement van de kamer was dus vrij laag. De deuren bleven altijd dicht.

Dat moet mijn ouders aan het denken hebben gezet, want op zekere dag was de voorkamer een kapperszaak. Wij (mijn zus en ik) hadden er niets van gemerkt. De transformatie moet hebben plaatsgevonden, als wij naar school waren. En als we thuis waren, dan bleven de deuren toch dicht.

Wat was er gebeurd?

Ik heb reeds eerder in een Post verteld over Noonk Sjaak, de kapper. Noonk Sjaak had drie zonen en de oudste Harie was ook kapper. Waarschijnlijk loonde het niet om samen met zijn vader in Beeg (Grevenbicht) een kapperszaak te bestieren, dan wel zochten ze naar expansie. Maar dan wel in een ander dorp.
Tijdens een familieberaad moet het idee geopperd zijn om een kapperszaak in Obbeeg te beginnen, maar waar.  Vermoedelijk hebben mijn ouders daarop de voorkamer aangeboden. Wij werden in ieder geval niet bij de besluitvorming betrokken, in die tijd bestonden  er nog geen ondernemingsraden of andere overlegorganen.

Kapperszaak

De meubelen gingen uit de ‘gooi kamer’ en werden opgeborgen op de zolder. De kapperszaak werd ingeruimd, een scheerstoel, een scheerspiegel en enkele stoelen. Klaar was Kees, of liever gezegd Harie. Veel was er dus niet voor nodig.
Maar nu nog klanten. Die waren er helaas niet. Ik heb het nooit vol zien zitten. Harie moest bovendien per fiets van Beeg komen en aangezien er geen klanten waren, kwam hij onregelmatig. Met het gevolg dat, als er een klant was, Harie er niet was en omgekeerd als Harie er wel was, geen klanten. Kunt u het nog volgen?
Geen productieve zaak dus en de huuropbrengsten zullen navenant geweest zijn.

Jongenskapsels

Ik was toen in een leeftijd van zeven of acht jaar. Jongetjes droegen een winter- en een zomerkapsel. Bij een winterkapsel  mocht het haar groeien, lekker warm dus. Bij een zomerkapsel ging alles eraf, lekker koel dus. Om te laten zien, dat je haar op je hoofd had, bleef aan de voorzijde een pony staan, net zo iets als bij Mireille Mathieu bijvoorbeeld. Maar dan blond en met minder haar.  Het haar kreeg dan de tijd om weer bij te groeien en alleen de pony moest nu en dan worden getrimd.

Verandering van kapper

Ik weet bij God niet, wie in die dagen mijn haar knipte. Was trouwens maar tweemaal per jaar nodig. Ik denk Noonk Sjaak, want die bezochten we regelmatig.
Maar nu we de kapper in huis hadden, was de situatie duidelijk. Harie zou mij knippen. Er waren geen andere klanten en ik was traditiegetrouw toe aan het wijzigen van het winterkapsel in een zomerkapsel. Alles moest er toch af, dus veel te verprutsen viel er niet.

Fysieke marteling (start)

Klanten waren er niet, dus Harie had er alle tijd voor. En moeder wilde ook wel eens zien, hoe netjes ik werd geknipt.
Ik mocht plaatsnemen in de grote kappersstoel, en kreeg een royale kappersmantel om, die ergens in mijn nek werd ingestopt. In volle verwachting was ik benieuwd naar het resultaat. Dat kwam er snel, te snel naar mijn idee.

Harie nam een elektrische tondeuse, begon aan mijn achterhoofd en maakte een streep naar voren tot ter hoogte van het begin van de pony. Ik had dus een streep over mijn hoofd ter breedte van de tondeuse.

Zo, zei Harie, nu ben je klaar, deed mij de kappersmantel af en nodigde mij uit de kappersstoel te verlaten. Ik was even verpopzakt, maar aangezien mijn moeder niet protesteerde, nam ik aan dat het waar was.

Ik begon te bedenken, wat ze de andere dag op school zouden zeggen. Ik zou vast gepest worden met dat rare kapsel. Ik kon dan ook niets anders doen, dan in huilen uit te barsten. Ik had nog niet door, dat je het mikpunt van spot kunt zijn.

Als volwassene denk je, dat je meer had kunnen doen, dan huilen. Je had bijvoorbeeld Dank je wel kunnen zeggen en net doen, alsof je het een leuk kapsel vond. Tien tegen een dat moeder Harie gemaand zou hebben om te stoppen met die flauwekul. Maar zo slim was ik toen niet. Ik bleef huilen en dat is de meest passieve houding, die je kunt aannemen.

Fysieke marteling (vervolg)

Toen ik lang genoeg gehuild had, liet Harie mij weer in de stoel plaatsnemen, deed de kappersmantel om en nam de tondeuse. Hij maakte nu een baan, van rechts naar links, over het hoofd. De banen vormden nu een kruis.

Zo, zei Harie, dat is dan beter en herhaalde de handelingen, zoals eerder omschreven. Deze keer bleef ik in de stoel zitten,maar begon in mijn passiviteit weer te huilen. De gedachten aan de school waren nog schrikbarender met dat vreemde kruis op mijn kop.
Al die tijd bleef mijn moeder meegenieten. Zij beschouwde het als en deel van mijn opvoeding. Daar wordt hij hard van, zal zij gedacht hebben, als ze tenminste iets gedacht heeft.

Fysieke marteling (einde)

U begrijpt het, aan alles komt een einde, ook aan hangen. Toen de lol er een beetje af was en de tortuur te lang had geduurd, werd ik bijgeknipt met een ordentelijke pony. Als meevaller hoefde ik niet te betalen, althans ik zag geen afrekening. Misschien ging het wel met gesloten beurzen.

Epiloog

Je kunt als volwassene een kind behoorlijk onder druk zetten, vooral omdat ze zich niet kunnen verweren. Als ik de leeftijd gehad zou hebben om Harie een welgemikte peer te verkopen, dan waren de verhoudingen in evenwicht geweest. Nu kon ik maar wat huilen, hetgeen de hilariteit nog vergrootte.

Uiteindelijk heb ik het Harie en mijn moeder niet lang kwalijk genomen. Het leven ging verder en misschien was ik er wel sterker van geworden. Het werd een incident, waar om werd gelachen.

U begrijpt wel, dat wegens gebrek aan klanten de kapperszaak van Harie geen lang leven was beschoren. Hij heeft mij maar een keer geknipt, net genoeg.

Moraal: Van je familie, moet je het niet hebben (Harie z.g. was een volle neef).

Pierre Swillens

Dialect (2)

21 mei

Aan een groot gevaar ontsnapt!

Ieder mens heeft een engelbewaarder

beeg

Bij Beeg (Grevenbicht) heeft de Maas grote uiterwaarden, zowel aan de Nederlandse als aan de Belgische kant. De uiterwaarden zijn begrensd met dijken. Logisch dat de bebouwing buiten deze dijken ligt, weliswaar vaak er tegen aan.

’s Winters waren die dijken hard nodig, want het water van de Maas kwam tegen de dijk te staan. De Maas was ‘oet’, zei men dan. Een grote watervlakte, uitstrekkend tot in België. Misschien wel een kilometer breed. Tijdens de watersnoodramp in december 1925 brak ter hoogte van Beeg de dijk door en Beeg kwam onder water te staan. Ik was nog net niet geboren, dus ik kan er weinig over vertellen.

De Maas is ‘oet’

’s Zomers konden we in die uiterwaarden heerlijk spelen, vooral als er meisjes bij waren. Meisjes hadden nog iets onbekends, van jongetjes wist je het zowel. ‘Achter den diek’ werd die plaats genoemd. Ik kan me een jaarlijkse gebeurtenis nog levendig voor de geest halen. Had overigens niets met meisjes te maken, maar met vissen. In het laagste gedeelte van de uiterwaarden, ter hoogte van Beeg, was een langgerekte sloot. ’s Winters, wanneer het water nog niet buiten haar oevers was, dan kon men hier schaatsen. Maar ’s zomers gebeurde er iets anders. De sloot bevatte het restant water, dat overbleef als de Maas, nadat ze ‘oet’ was geweest, weer binnen de oevers was teruggekeerd. Niet alleen het restant water bleef over, maar ook de vissen, die de bus hadden gemist. En daar waren kanjers bij.

Sjtölpen

Sjaak woonde vlak bij de dijk. Hij was dus opgegroeid met die sloot en met het wassende en terugtrekkende water. Hij hield het peil van de sloot elke dag in de gaten. Stilstaand water verdampt. Als het water een mandhoogte had, dan kwam hij in aktie. Een mandhoogte wil zeggen: als je een mand omgekeerd in de sloot zet, dan moet de bodem er net boven uitsteken. En nu komt de mop, er zat geen bodem in de mand. Op die manier kon je de overgebleven vis uit de sloot halen.
Alleen lukte je dat niet, dus Sjaak trommelde iedereen op, die ook zo’n mand had. Het voordeel van meerdere mensen was bovendien, dat zoveel modder uit de sloot werd opgeworpen  dat de vissen geen lucht meer kregen. Je zag ze gewoon aan de bovenkant zwemmen om naar lucht te happen.
Sjaak was een kanjer in dat soort vissen, met de handen wroeten in de mand dus. Zat er een vis in, dan was hij het haasje. Wel een beetje moeilijk voor te stellen bij vissen. Hij was dus het visje.
Volgens mij heette die jaarlijkse activiteit ‘sjtölpen’. Of ik het goed schrijf in dialect, weet ik niet. Misschien moet het wel ‘sjtulpen’ zijn. Waar het woord vandaan komt, weet ik ook niet. Misschien zit het woord stolp erin, maar dan zonder kaas.

Ik was niet zo’n ‘sjtölper’. Ik had geen mand en woonde te ver van ‘den Diek’ en de sloot om er affiniteit mee te hebben. Ik herinner me, dat ik het wel eens probeerde, als een visser even uitrustte en zijn mand beschikbaar was. Ik was altijd bang iets anders dan een vis in die mand te vinden. Een drol misschien, of een dier dat in je vingers beet. Ik meen dat ik eens een vis in de mand had, maar dat een ander deze uit de mand moest halen. Wel heb ik eens gezien, dat iemand een aal uit zijn mand haalde, misschien wel 50 cm. lang. Kan ook 60 cm. geweest zijn, want hij had veel kronkels De aal verzette zich hevig, maar hij legde uiteindelijk toch het loodje.

Welk gevaar was er dan?

Jullie zullen zeggen, waar zat dan dat groot gevaar in. Komt nog. Eerder heb ik gezegd, dat ‘Achter den diek’ een heerlijk speelterrein was, zowel ’s zomers als ’s winters. Het was nu eens winter en ik denk dat ik de leeftijd van 11 jaar had. Vanaf mijn tiende woonde ik weer in Beeg. Er was sneeuw gevallen en de dijk werd benut om er vanaf te sleeën. Ver kwam je er niet mee.
Nu was de geologische situatie als volgt. Je had het talud van de dijk, een kort plateau, een nieuw talud en een groter plateau. Mogelijk had men er vroeger iets afgegraven, leem bijvoorbeeld.  Het laatste plateau eindigde in een bergje, waarop een prikkeldraadomheining. Misschien dat vroeger het vee erachter graasde. De laagste prikkeldraad, voor het verhaal het belangrijkste, was gespannen op een hoogte van pakweg 35 cm. De afstand van de dijk tot de prikkeldraadomheining  was 30 m.

Sjang en de golfplaat

Sjang woonde ook in de buurt van de dijk. Het was een inventieve jongen. Sleetjes was maar niks, na 10 m. stond je al stil. Sjang had een ander idee. Hij kwam met een golfplaat van 2½ m. De beide zijden van een kant had hij omhoog gebogen, een gat aan beide kanten gemaakt en daarin een groot touw aangebracht. Door de kanten op te tillen, was er minder weerstand en Sjang verwachtte er ver mee te komen.
Alleen op zo’n golfplaat was maar niks, dus we namen er met vier jongens plaats op. Sjang achteraan met het touw in zijn handen als een koetsier.

Het gelijk aan zijn kant

Sjang kreeg gelijk.  De golfplaat was een uitstekende slee. Door de helling van de dijk kregen we vaart en Sjang hielp toen misschien nog mee met het touw.We kregen echter in de gaten, dat het te hard ging. Het ding stopte gewoon niet en we gingen in grote vaart op het prikkeldraad af.
Ik had de mazzel, dat ik voorop zat, dus ik zou de eerste klap opvangen. Instinctief dacht ik, het enige wat je kunt doen, is achteroverliggen, want zittend zo’n prikkeldraad in, leek mij maar niets. Of de anderen er ook zo over dachten, weet ik niet. Ik kreeg het gevoel, dat iedereen mijn voorbeeld volgde. Het gevolg was, dat we met onze hoofden in ieders kruis lagen. Behalve Sjang natuurlijk, want die had geen kruis achter zich.
Dat werd onze redding. Door het gewicht van de jongens nam de golfplaat soepel het bergje en ik zag de prikkeldraad op enkele centimeters van mijn hoofd verwijderd voorbij scheren. Ik neem aan dat die andere jongens het prikkeldraad ook gezien hebben, tenzij ze hun ogen gesloten hielden.
De golfplaat kwam in de nog droge sloot tot stilstand en opgelucht stapten we op. Sjang heeft de golfplaat niet meer gebruikt.

Hoe zo, engelbewaarders

Een ding is zeker. Wij waren niet de enige op de golfplaat. Er zaten ook nog vier engelbewaarders  op, weliswaar zonder gewicht, maar wel aanwezig. Sjang was protestant, maar die had een protestantse engelbewaarder. Waarom drie wel en hij niet.
Overigens kunnen we blij zijn, dat die engelbewaarders er ook op zaten. Die hadden ook geen trek om in die prikkeldraad te vliegen. Vandaar dat advies om in ieders kruis te gaan liggen. Een belangrijk kruis dus. Tot op heden weet ik niet wiens kruis het was, maar ik ben hem er wel dankbaar voor, dat hij een kruis had.

Dialect (1)

14 mei

Noonk Sjaak, de kapper

Jong, zègk ut noch ins

Noonk Sjaak
Familiegebeuren

Dit keer een verhaal uit mijn vroege kinderjaren. Ik ben geboren op 30 januari 1926 in Grevenbicht. Vlak na de watersnoodramp in december 1925. Bij mijn geboorte kreeg ik net geen natte voeten.
Mijn ouders moeten snel hierna zijn verhuisd naar Obbicht. Mijn herinneringen beginnen bij de uitstapjes van Obbicht naar Grevenbicht. Alle familie woonde nog in Grevenbicht, dus werd er vaak een bezoek gebracht aan de Tantes en Noonkes in Grevenbicht. Meestal gebeurde dat te voet. Ik kan mij herinneren, dat ik dat niet leuk vond.  Weliswaar is de afstand Obbicht – Grevenbicht hemelsbreed 1,5 km. maar voor mijn korte beentjes was dat een crime. Laat ik in die tijd 5 jaar geweest zijn.

Noonk Sjaak en Tant Lies

Gelukkig was vaak het bestemmingsdoel Noonk Sjaak en Tant Lies, zwager en zuster van mijn moeder. Noonk Sjaak en Tant Lies waren alleraardigste mensen. Niet dat we (mijn zus en ik) er verwend werden, dat was er in die tijd niet bij. Als we geluk hadden, dan kregen we allebei een cent om een snoepje te kopen bij ‘Lemsje’ (veel inwoners van Grevenbicht hadden een bijnaam). Lemsje had een winkeltje in de buurt in een klein huisje, met uiteraard kleine ramen. Het kwam wel eens voor dat je buiten ontdekte, dat je toch iets anders had gekocht dan wat je binnen had gezien.

Noonk Sjaak als kapper

Waarom waren die bezoeken aan Noonk Sjaak en Tant Lies zo aantrekkelijk? Noonk Sjaak (Sjaakske bij de autochtonen) was een hardwerkende kapper. Hij had in zijn huis aan de voorzijde een herenkapsalon, aan de achterzijde een dameskapsalon. Hoe Noonk Sjaak dat zonder knecht of hulp klaarspeelde, is mij een raadsel. Vermoedelijk had hij vaste tijden voor de dames en heren afgesproken.
In de dameskapsalon kwam ik trouwens niet. Die was min of meer voor heren verboden. Ik herinner me, dat ik er een keer in verzeild was geraakt. Ik zag een mevrouw met krulspelden onder een grote wasemkap zitten. Men vertelde mij, dat dit wel even kon duren.

Fieneke

Noonk Sjaak en Tant Lies hadden de nodige kinderen. Een ervan was Fieneke, die wel met ons speelde. Ik schat dat Fieneke toen tien jaar was. Ik weet me te herinneren, dat ik haar vertelde, dat ik een nieuw liedje kende. Toentertijd was: Twee ogen zo blauw, zeer populair. Ik had er een variant van gehoord en die wilde ik Fieneke wel even voorzingen. Ik zong uit volle borst: Twee klote zo blauw. Dat leverde mij een reprimande op. “Foei, dat mag je niet zingen”, zei Fieneke (zij zei dat in dialect uiteraard).  Het waarom ontging me. Fieneke deed ook geen aanstalten om dat op te helderen. Waarschijnlijk was het te moeilijk voor haar om het verboden woord te omschrijven.

Het snorretje van Noonk Sjaak

Noonk Sjaak had een klein snorretje. Een blond en pluizig snorretje. Niet zo’n zwart snorretje, zoals we dat later in de geschiedenis zouden tegenkomen.
Wanneer Noonk Sjaak bezig was, dan mocht ik vrijelijk bij hem binnenlopen. De zaak zat dan vol klanten. Voor mij waren de scheerklanten het interessantste. Ik keek gebiologeerd naar het ritueel, dat Noonk Sjaak daarbij hanteerde. Bij elke klant begon hij met het slijpen van het scheermes. Hiervoor had hij een lang blok, bekleed met dik leer. Met lange halen haalde Noonk Sjaak het mes op en neer. Er op lettend, zich geen jaap in zijn vingers te snijden. Als het mes geslepen was, ging hij de klant inzepen. Royaal tot diens neusgaten dicht zaten. Met de doek, die de klant om had, verschafte Noonk Sjaak hem weer lucht.
Na het inzepen, ging Noonk Sjaak met het scheermes aan de slag.  Lange halen naar beneden en naar boven, afhankelijk van het gedeelte van het gezicht. Het spannendst was onder de neus. Met twee vingers van een hand wipte Noonk Sjaak de neus omhoog en haalde dan met de andere hand vakkundig het scheerschuim en de haren weg.
Het scheren kostte naar ik meen 15 cent. Als de klant meer te makken had, dan kreeg hij voor 5 cent een bad eau de toilette, of iets dergelijks, over zijn gezicht. Fris geschoren en met een luchtje maakte hij plaats voor de volgende klant.
Ik heb mij eens afgevraagd: Waar gingen die mannen dan naartoe. Als het in een stad was  geweest, gingen ze misschien rechtstreeks naar de dames van lichte zeden, maar in een dorp lag dat niet voor de hand.

Jong, zègk ut noch ins

Er werd wat afgekletst in die scheersalon. Wanneer Noonk Sjaak aan het scheren was, deed hij daar niet aan mee. Hij wilde voorkomen, dat hij de klant een jaap zou geven. Zou hij meteen een klant minder hebben. De klant hield ook wijselijk zijn mond en als Noonk Sjaak hem de neus dichtkneep, kon hij toch niets zeggen.
Als Noonk Sjaak een klant zijn haren knipte, dan werd hij vrolijker. Als ik weer eens in de salon was en als die behoorlijk vol zat, dan zei hij tegen mij: ”Jong, zègk ut noch ins”. Ik wist wat ik dan moest zeggen. Ik moest het zinnetje opdreunen: “Aan de kéndj van het léndj steit ein ménj mit zéndj” (Aan de kant van het land staat een mand met zand). Dit leidde tot een grote hilariteit onder de aanwezigen. Ook hier ontging mij het waarom. En ook hier vond Noonk Sjaak er geen aanleiding in om voor opheldering te zorgen. Dat moest ik verder maar zelf ontdekken.

Beegter variant

Later kwam ik er achter, dat de inwoners van Beeg (Grevenbicht) het zinnetje uitspraken als : “Aan de kandj van het landj steit ein manj mit zandj”. Een kwestie van een klankverschil. Misschien werd de spot met me gedreven vanwege mijn spraakgebrek, dan wel om mijn afwijkend dialect. Ik heb reeds eerder gememoreerd de afstand tussen Beeg en Obbeeg (Obbicht ) is hemelsbreed niet meer dan 1,5 km.

Heemkunde

Dat het zinnetje echt heeft bestaan, heb ik later ervaren. Waar ik het opgedaan had, weet ik niet. Een tijd geleden kwam ik het zinnetje in de Beegter variant tegen in een artikel in een boek aan de hand van Jean Knoors (heemkundevereniging Bicht). Dat hij de Beegter variant hanteerde verbaasde mij, want Jean Knoors is in 1939 in Nattenhoven geboren. Nattenhoven schurkt tegen Obbicht aan en ligt iets zuidelijker. Is de toepassing van de é in Obbicht een enclave in het dialect, zoals elk dorp een afwijkend dialect heeft, of komt het in meer zuidelijker gelegen dorpen dan Obbicht voor. Dat moet ik maar eens aan de heer Knoors vragen, die zal het beslist weten. De woorden in de Beegter variant heb ik overigens kunnen checken in een beschrijving van “t Beegs woordenboek.

Epiloog

Zo ziet u, kennelijk had ik toen al warme gevoelens voor verschillen in dialecten, zonder het te weten overigens. Ik was bovendien, als artist in spé, in staat om mijn gehoor te vermaken. Of ik werd door Noonk Sjaak misbruikt om de amusementswaarde in zijn salon te verhogen. Ik weet het niet.
Desondanks heb ik goede herinneringen aan Noonk Sjaak en Tant Lies, zaliger gedachtenis. En ook aan Fieneke, die nu een gezegende leeftijd heeft bereikt.

Maar het meest herinner ik mij het snorretje van Noonk Sjaak, een echt kappersnorretje, een keurmerk van zijn professie.

Pierre Swillens