Wiel Kusters (deel 2)

19 sep

Nederlands, tevens Limburgs, dichter en essayist

Proza

Inleiding

Wiel Kusters (1947) is een productief man. Hij schreef gedichten, mar ook  proza. Bovendien schreef hij in 2010 een biografie, getiteld Een leven over het leven en werk van de dichter Pierre Kemp. Vervolgens schreef hij in 2014 een biografie, getiteld Mijn versnipperd bestaan over het leven van de kunstcriticus Kees Fens.

Het is ondoenlijk om deze omvangrijke productie te bespreken. Daarom bespreek ik in dit deel een (beperkte) selectie van zijn prozastukken, en zal in deel 3 een aantal voorbeelden van zijn poëzie behandelen.
De selectie is volkomen willekeurig en afhankelijk van de beschikbaarheid van de tekst.

Ik graaf, jij graaft

Wiel Kusters geeft graag blijk, dat hij uit een regio komt waar het ‘Kirchröadsjer Plat’ (Kerkraads dialect) wordt gesproken. Zo ook in zijn boek ‘Ik graaf, jij graaft’, dat hij schreef in 1995. Het boek bevat aantekeningen over poëzie.
Hij begint met een kinderversje in ‘Kirchröadsjer Plat’, dat hij in zijn kinderjaren vaak heeft opgezegd.
Het luidt als volgt:
mienne nònk va Pònk
deë hauw inne hònk
deë sjieset loeter kaffejrònk.

Hij doet er ook de vertaling bij:
mijn oom uit Pont
die had een hond
die poept alleen maar koffiedik.

Opvallend is, dat zijn vertaling minder plat is dan het origineel. Moeilijk te duiden is het woord ‘kaffejrònk’. Kaffe (koffie) is nog te volgen, maar ‘jrònk’. Volgens mij staat er ‘grond’. In het Kerkraads dialect wordt de ‘g’ niet uitgesproken, maar een ‘j’ hiervan gemaakt, terwijl de ‘d’ of ‘t’ aan het inde van een woord (na een medeklinker?) wordt gewijzigd in een ‘k’, zie ‘hònk’ (hond).

Wiel Kusters was verrast, toen hij de ‘Aachener Sprachschatz’ (Akens woordenboek) kocht  en hij het woord ‘kaffiejronk opzocht. Hij vond daarbij het volgende versje:
miene Nonk Fonk uus Ponk, déa fresst at luuter kaffiejronk.
Hij (of de Aachener Sprachschatz?) laat hierbij een regel of woord weg, want niet de oom maar de hond van de oom vreet koffiedik. Aan de ene kant van de grens poept de hond koffiedik, aan de andere kant vreet hij dat spul zo laat Wiel Kusters blijken.
Na enig speurwerk op internet vond ik een bevestiging. Mijn verrassing was misschien nog groter dan die van Wiel Kusters. Ik vond namelijk het originele kinderliedje. Dat ging als volgt: :
miene Nonk Fonk us Ponk singe Honk, döm sing Konk ess wonk van alle de kaffigronk döm minge Nonk Fonk us Ponk singe Honk dronk.
Vrij vertaald staat er:
mijn oom Font uit Pont zijn hond, die heeft pijn aan zijn kont van al de koffiedik, die mijn oom Font uit Pont zijn hond dronk. Het versje uit Kerkrade komt in een ander daglicht te staan, want de hond in Aken poept wel degelijk koffiedik.
Het kinderversje is te vinden In een door Matthias Schollen samengestelde verzameling ‘Aachener Volks- und Kinderliedeer, Spiellieder und Spiele’.
Hoe oud het kinderversje is, is moeilijk te achterhalen. Dit soort versjes werd gebruikt om door de alliteraties de tong van de kinderen soepel te maken. Het zou wel eens een oud versje kunnen zijn, want er staat ‘kaffigronk’ en niet ‘kaffijronk’, zoals in de andere versjes. Mogelijk dat in die tijd de ‘g’ nog niet veranderd werd in de ‘j’.

Opvallend is de overeenkomst tussen het ‘Kirchröadsjer Plat’ en het ‘Öcher Platt’ (Akens dialect). Ook daar wordt de ‘g’ veranderd in een ‘j’ en de ‘d’ of ‘t’ aan het einde van een woord in een ‘k’. Dit dialectgebied wordt niet gescheiden door de grens tussen Nederland en Duitsland.

Slapeloos in Amsterdam

Vermakelijk is het verhaal ‘Slapeloos in Amsterdam’, dat Wiel Kusters schrijft naar aanleiding van een bezoek aan de dichter Gerrit Kouwenaar.
Dit verhaal is gepubliceerd in ‘Brieven uit Mosanje’ van 9  augustus 2016 ter gelegenheid van de 93e geboortedag van Gerrit Kouwenaar (1923 – 2014).

Reeds eerder werd het verhaal gepubliceerd in: Ton van Reen (red), Wilde Flora, Heerlen, uitgeverij Leon van Dorp, 2016.

Wiel is bij de ontmoeting 28 jaar oud en is van plan om een proefschrift te schrijven over het werk van de dichter Gerrit Kouwenaar. Hij maakt een afspraak met de dichter in Amsterdam om hem in te lichten over zijn voornemen en om hem om toestemming en medewerking te vragen.
Hij wordt allervriendelijkst  ontvangen door de dichter en zijn vrouw. Na enig gekeuvel besloot de dichter om hem als ‘introduce’ mee te nemen naar de sociëteit De Kring om hem voor te stellen aan zijn collega-dichters. Maar eerst wil de dichter nog met hem een hapje eten, rijkelijk besproeid met alcohol. Bij dit hapje blijft het niet, er wordt ook nog een bezoek gebracht aan een café.
Wiel ziet de bui al hangen en belt met Maastricht dat het te laat wordt om de laatste trein naar Maastricht te halen en dat hij in Amsterdam blijft slapen. De vrouw van de dichter had hem al beloofd, dat zij een kamer voor hem gereed zou maken.
Uiteindelijk bereikten ze rond middernacht het etablissement, alwaar De Kring zitting hield.  Gerrit Kouwenaar werd allerhartelijkst door de collega-dichters ontvangen, aan Wiel werd geen aandacht geschonken. Hij maakte zich wel zorgen over de alcoholconsumptie van de dichter en uiteindelijk besloot deze om naar huis te gaan. Hierbij steunde hij nadrukkelijk op Wiel tijdens het lopen. De dichter woonde in een bovenwoning, dus het was een hele hijs om hem boven te krijgen. Wiel plaatste hem in een leunstoel, waarin hij in slaap viel. Hij had nog kenbaar gemaakt, dat zijn vrouw niet wakker gemaakt mocht worden, dus Wiel besloot niet op zoek te gaan naar een slaapkamer en bracht de nacht eveneens door in een leunstoel.
Bij het krieken van de dag en het horen van de tram, besloot Wiel om maar met stille trom te vertrekken om de terugreis naar Maastricht aan te vangen.
Hij had stellig de indruk, dat de dichter ingenomen was met Wiels voornemen om een proefschrift over zijn werk te schrijven.

In 1986 promoveerde Wiel Kusters aan de Universiteit van Utrecht met het proefschrift De killer. Over poëzie en poëtica van Gerrit Kouwenaar.

Dao tuut ‘t

Wiel Kusters schreef in 1998 ‘Dao tuut ‘t’ als monoloog voor stem en tuba. Het Huis van Bourgondië in Maastricht maakte er een theaterproductie van, hetgeen leidde tot verschillende uitvoeringen in Midden- en Zuid-Limburg.

In 2012 bewerkte Wiel Kusters ‘Dao tuut ‘t’ tot een boek Schachtsignalen. Dit boek werd uitgegeven in het kader van de serie ‘Literair Limburg’. In het boek is de integrale tekst van Wiel Kusters vertaald in het Kerkraads door Lei Heijenrath.

De tekst bevat tien fragmenten. De titel ‘Dao tuut ‘t’ verwijst naar de signalen die de naburige mijn Willem-Sophia regelmatig produceerde, bijvoorbeeld als teken dat een dienst was afgelopen en een nieuwe was begonnen.

In de boekbespreking van ‘In en onder het dorp’ met Wim Brands, tijdens een uitzending van VPRO Boeken, haalt Wiel Kusters de titel aan. Hij zegt: “Dit is nauwelijks te vertalen. Moet je zeggen: daar fluit het” (einde citaat). Het was geen fluiten, het was ook geen toeteren, het leek meer op een scheepshoorn.

Wiel Kusters zegt, dat hij zijn moeder dan vaak hoorde zeggen: “Dao tuut ’t op de koel” (op de mijn). Zelf hoorde hij het als kind nauwelijks tijdens het spelen. Het hoorde erbij. Voor de ouderen, die in de nabijheid van de mijn woonden, was het een vast signaal, zoiets als het beieren van nabije kerkklokken.

De tekst gaat voornamelijk over Wiels familie, zijn opa, zijn vader en zijn moeder. Soms aandoenlijk, zoals het fragment over zijn opa van moederzijde. Die was ook mijnwerker geweest, op de Willem-Sophia, en kreeg door silicose (longziekte) in zijn laatste levensdagen geen lucht meer. Op een gegeven moment moet hij hebben geroepen: “dui mich die moer um, ich krie jing lòf” (duw mij die muur om, ik krijg geen lucht).

Voor mijzelf vind ik het tweede fragment mooi. Dat gaat over zijn vader en het schuurtje, waarin de vader graag werkt.
Het fragment begint als volgt:
Mijn vadr had een schuurtje
‘d’r sjtall’
‘d’r pap is in d’r sjtal’.

Voor mij is dat voldoende, de rest zou ik zelf wel invullen. Maar Wiel legt uit wat zijn vader zoal in het schuurtje doet. Wiel had zijn moeder vaak horen vragen: “wo is d’r pap”. Een overbodige vraag overigens, want als zijn vader thuis was, dan was hij in het schuurtje bij zijn ‘düfkess’ (duifjes) bijvoorbeeld.

Epiloog

Ik heb maar een kleine schets kunnen geven van al het prozawerk van Wiel Kusters. Maar ik heb een indruk willen geven van zijn voorliefde voor het Kerkraads dialect, maar vooral van zijn betrokkenheid bij zijn familie en zijn afkomst. Als zoon van een mijnwerker heeft hij de aftakeling door ongezond werk van zijn opa en zijn vader zien gebeuren . Een lot dat hem bespaard is gebleven. Iets wat ik twintig jaar eerder al had mogen zeggen, toen ik in dezelfde situatie verkeerde.

Maastricht, 19 september 2016

Pierre Swillens

Naschrift

Herlezend moet ik constateren, dat het boek ‘Ik graaf, jij graaft’ aantekeningen bij poëzie bevat. Wiel Kusters bespreekt poëzie van andere dichters.
En ‘Dao tuut ‘t’ is eigenlijk een lang (verhalend) gedicht.
Het zijn dus niet al te beste voorbeelden van Wiel Kusters proza. Maar het zij zo, mijn verhaal is af, proza of geen proza.

 

 

Wiel Kusters (deel 1)

1 sep

Een Nederlandse, tevens Limburgse, dichter en essayist

Man van het ‘Kirchröadsjer Plat’ (Kerkraads dialect)

Inleiding

wiel_kustersOp zondag, 30 januari 2013, zat ik met mijn vrouw naar het wekelijkse programma VPRO Boeken op de tv te kijken. Een programma dat gepresenteerd werd door de helaas verscheiden Wim Brands. In deze uitzending sprak hij met Wiel Kusters over diens recent verschenen boek: In en onder het dorp. Een boek dat gaat over het mijnwerkersleven in een dorp in Limburg, in dit geval Spekholzerheide (gemeente Kerkrade).

Wiel Kusters is een aimabele man en een goed verteller. Hij vertelt dan ook over zijn eigen ervaring als zoon van een mijnwerker en hoe het er in een mijnwerkersfamilie aan toeging. Zelf zoon van een mijnwerker kon ik zijn verhaal goed onderkennen. Alles was voor mij herkenbaar.  Het boek zou ik beslist gaan kopen. Het kwam er echter niet van. Eerst nu lees ik het boek als e-book op mijn computer en verdiep ik mij in de mens Wiel Kusters. Mijn belangstelling voor hem was weer gewekt na het lezen van zijn werk ‘Dao tuut ‘t’, een monoloog voor stem en tuba (hierover later meer in deel 2).

Wie is Wiel Kusters?

Wiel Kusters is een bekende Nederlandse letterkundige, dichter en essayist. Hij werd geboren op 1 juni 1947 in Spekholzerheide. Na het afronden van de Mulo en het afleggen van het Staatsexamen vo begon Wiel Kusters met een universitaire studie. Waar? Daarover zijn  de meningen verdeeld. De ene bron zegt, dat hij Nederlandse taal en letterkunde studeerde in Nijmegen, terwijl de andere bron beweert dat hij in 1973 cum laude afstudeert aan de Universiteit van Utrecht  in de Nederlandse taal en letterkunde.
Vreemd dat de eerste bron aangeeft dat hij vanaf 1972 tot 1978 les gaf op een middelbare school. De universiteiten en de jaartallen kloppen dus niet.

Hij promoveert op het proefschrift: De killer, poëzie en poëtica van Gerrit Kouwenaar. De ene bron zegt in 1985, de andere bron maakt er 1986 van. Scheelt maar een jaar dus.

Niet genoemd door de eerste bron, vermeldt de tweede bron, dat hij in 1986 en 1987 bijzonder hoogleraar is aan de Freie Universität Berlin.

In 1989 wordt hij bijzonder hoogleraar aan de Universiteit Maastricht en vanaf 1991 gewoon hoogleraar in algemene en Nederlandse letterkunde aan de faculteit Cultuur- en Maatschappijwetenschappen.

Op 1 juni 2012 gaat hij op eigen verzoek met emeritaat.

Naast zijn wetenschappelijk werk aan de universiteit bekleedde Wiel Kusters talrijke wetens- en maatschappelijk functies en dat doet hij nu misschien nog. Teveel om hier op te noemen. Wel wil ik nog kwijt dat Wiel Kusters op 5 juli 2013 door de toenmalige burgemeester Onno Hoes het Teken van Verdienste van de Stad Maastricht kreeg uitgereikt. De onderscheiding werd verleend voor het vele werk dat Wiel Kusters op cultureel en maatschappelijk gebied had verricht voor de Universiteit Maastricht. Dit werk was eveneens van belang geweest voor het cultureel functioneren van de stad Maastricht.

Wat hebben Wiel Kusters en Pierre Swillens gemeen?

Weinig zult u zeggen. Zeker niet op het gebied van het dichten en schrijven. Maar daarbuiten zie ik wel overeenkomsten.
Wij zijn beiden een zoon van een mijnwerker en hoorden in onze jeugd tot een mijnwerkersfamilie. Wanneer hij schrijft dat zijn moeder wekelijks de ‘pungel’ (bundel mijnwerkerskleding) van zijn vader moest wassen, dan zie ik de wekelijkse wasbeurt van mijn moeder voor me.

Ook bij ons thuis werd er niet over de mijnen gesproken. Door mijn vader niet en mijn moeder vroeg er niet naar. Als kind wist je dat je vader een gevaarlijk en ongezond beroep had, maar je stond er verder niet bij stil.

Op een vraag van Wim Brands waarom Wiel niet in de mijn was gaan werken, antwoordde deze.: “Ik mocht doorleren”. Wij schelen duidelijk in leeftijd, ik ben van 1926 en Wiel van 1947. Op deze vraag zou ik hetzelfde antwoord hebben gegeven. Wiel schijft in ‘In en onder het dorp’, dat in zijn tijd kinderen van mijnwerkers in het algemeen niet in de mijnen gingen werken. De verwachtingen van de mijnen, dat de vader-zoon relatie voor bestendiging  in het aanbod van mijnwerkers-in-spé zou zorgen, kwamen dus niet uit. Volgens mij was dit twintig jaar eerder ook al het geval. Ik piekerde er niet over om in de mijn te gaan werken en mijn ouders drongen niet aan. Ik mocht doorleren.

Beiden gingen we als mijnwerkerszoon naar de (m)ulo. Voor de hbs was er waarschijnlijk geen geld. Dat let niet, dat Wiel het schopte tot hoogleraar – om het maar eens populair te zeggen – terwijl ik, zij het op latere leeftijd, een studie Nederlands Recht aan dezelfde universiteit afrondde.

Met onze vaders liep het beiden slecht af. Bij de vader van Wiel werd silicose gediagnosticeerd, bij mijn vader chronisch bronchitis. Dat niet ver van silicose af zal zijn geweest, maar niet als zodanig werd benoemd.

Opvallend is, dat Wiel schrijft dat zijn vader op een gegeven moment schiethouwer werd. Hetzelfde was met mijn vader gebeurd. Het nadeel was daarbij, dat hij steeds nachtdienst had. Het werk van de schiethouwer vond ’s nachts plaats. Met dynamiet moesten de steenlagen worden opgeruimd om de kolenlagen toegankelijk te maken.

Wiel Kusters loochent zijn afkomst uit Limburg niet en waar mogelijk gebruikt hij woorden in ‘Kirchröadsjer Plat’. In deel 2 zal ik hiervan voorbeelden  geven.
Zelf ben ik gecharmeerd van het gebruik van Limburgse dialecten en probeer dat in mijn geschriften tot uitdrukking te brengen. Dat hebben we dus wel gemeen.

Bovendien wonen we beiden als ‘buitenstaanders’ al jaren in Maastricht.

Maastricht, 1 september 2016

Pierre Swillens

Naschrift
Lezend in Wiel Kusters boek ‘In en onder het dorp’ doet Wiel uitgebreid verslag van zijn opleiding. Hij rondde de ulo-b af, slaagde voor het staatsexamen hbs en vervolgens voor het staatsexamen gymnasium. Hij studeerde inderdaad aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen en behaalde de graad van doctorandus in de Nederlandse taal en letterkunde.
Wiel lost dus het raadsel van de universiteiten zelf op. De universiteit van Utrecht was een duidelijke omissie.

 

Letterbak. Taalkwesties & Limburgs dialect (2)

11 aug

Mooie woorden in het Limburgs dialect

Letterbak van Wim Kuipers

Wat zegt de Limburger tegen ‘zakdoek’?

Laatst las ik in de bundel ‘Letterbak: Moeles van de sjalevaeger, aan de hand van Wim Kuipers, uitgegeven in 1999. Wim Kuipers schreef korte verhalen over taal en Limburgs dialect in het dagblad De Limburger. Deze verhalen werden gebundeld in een Letterbak, zoals in deze.
Hij schrijft in een van die verhalen over mooie woorden in het Limburgs dialect, zoals ‘sjottelsplak’ (vaatdoek) en ‘tesseplak’ (zakdoek). Hij schrijft erbij, dat voor dit laatste in het Limburgs dialect ook wel ‘maalplak’ wordt gezegd. en dat kwam mij bekender voor. Ik weet uit mijn vroege jeugd, dat mijn vader een ‘maalplak’ had. Die haalde hij uit zijn ‘maal’ (broekzak).

Toentertijd hadden alleen mannen een ‘maalplak’. Vrouwen hadden waarschijnlijk wel een zakdoek, maar geen ‘maalplak’. Zij hadden immers geen ‘maal'(broekzak). Kinderen hadden ook geen ‘maalplak’. Zij werden wel eens uitgenodigd de ‘maalplak’ van de vader te gebruiken.
Ik kan mij herinneren – ik was toen misschien 10 jaren oud – dat  ik elke week bij Tant Maria (zus van mijn vader) De Lach ging lezen. Tant Maria had een aangenomen zoon en die was tamelijk verwend. Hij werd door haar ‘de jóng’ genoemd, ook nog toen hij al een baan had bij de Staatsmijnen. Die ‘de jóng’ was geabonneerd op De Lach, toentertijd een pikant blad. ‘De jóng’ werkte op zaterdag en ik wist dat de postbode ’s zaterdags De Lach bracht. Daar mocht ik van Tant Maria in bladeren, als ik maar niet de indruk gaf, dat in het blad gebladerd was, anders werd ‘de jóng’ boos.

Ik bladerde, staand aan de keukentafel, terwijl Tant Maria in de woonkamer aan het rommelen was. Zij hoorde mij voortdurend snuiven en zij sprak toen de legendarische woorden: ‘höbste geine sjnoefplak’ (heb je geen zakdoek?).  Die had ik niet, dus ik ging maar gewoon door met snuiven.

Haarinkele

Een ander mooi woord, dat Wim Kuipers noemt, is ‘haarinkele’. Zonder dat ik zijn verdere uitleg gelezen had, wist ik wat hij daarmee bedoelde, omdat het mij ook al eens overkomen was.
Hij legt uit dat vroeger de kinderen vaak klompen droegen en dat het wel eens gebeurde, dat bij het rennen met de ene klomp de binnen enkel van de andere voet werd geraakt. met als gevolg dat deze werd ontveld.

Wim Kuipers legt ook uit waar volgens hem het woord ‘haarinkele’ vandaan komt. ‘Inkele’ is duidelijk, dat is het Limburgs woord voor ‘enkels’. ‘Haar’ komt volgens hem van ‘haare’ (slijpen). De enkel wordt door de klomp ‘gehaard’, je slijpt bij de enkel het vel eraf.

Dit bracht mij op een andere anekdote uit mijn jeugd. Ik heb het al eens eerder in een blog verteld, maar het is nu weer toepasselijk.
Ik denk dat ik een jaar of vijf oud was en ik was bij mijn grootvader (van vaderszijde) op vakantie. Hij was mijn peter en naamgever, dus hij kon mij wel hebben. Hij was wat je noemt een ‘keuterboer’, een koe, een varken, wat kippen en wat land. Op een dag nam hij mij mee, omdat hij op een stuk land gras wilde maaien. Dat gras werd verwerkt tot hooi voor de koe. Hij vertrok met een handzeis en een koehoren met water en een slijpsteen. De koehoren bevestigde hij aan zijn broekband.
Bij het weiland aangekomen, hing hij de koehoren aan een draad van de omheining en begon te maaien. Na een tijdje moest hij zijn zeis ‘haare’ (slijpen) met behulp van de slijpsteen en het water in de koehoren. Terwijl hij bezig was met maaien, wilde ik de koehoren eens beter bekijken. Ik was daarbij zo onhandig om de koehoren om te keren, waardoor het water eruit liep. Toen grootvader opnieuw wilde ‘haare’ was er geen water. Hij keek mij bestraffend aan, maar ik deed alsof mijn neus bloedde.

Gelukkig was mijn grootvader een aardige man en hij maakte er verder geen woorden meer aan vuil. Het was toch al een man van weinig woorden. Hij mocht mij wel, maar nu even niet. Maar hij moest water hebben en dat was in geen velden of wegen te bekennen. Grootvader wist er iets op te vinden, hij was niet voor niets ‘keuterboer’. Hij draaide zich resoluut om, plaste in de koehoren en ging doodleuk verder met ‘haare’. Of het maaien beter verliep, weet ik niet. Het leek mij verstandig om verder van de koehoren af te blijven.

Ik vraag mij nu nog steeds af, waarom grootvader die koehoren met water van huis meenam. Tijdens het lopen, mocht hij het water immers niet morsen. Ik denk, dat hij dit al jaren deed en dat zijn vader hem misschien dat geleerd had. Plassen deed je alleen in noodgeval.

Maastricht, 11 augustus 2016

Pierre Swillens

Naschrift: ‘jóng’ wordt in het Limburgs dialect niet uitgesproken met de ‘o’, zoals in het Nederlandse ‘jongen’ en ook niet met de ‘u’, zoals in het Duitse ‘Junge’, maar met een klinker ergens daar tussen in. De klankkleur benadert wel het meest de uitspraak in ‘Junge’. Het verkleinwoord ‘jungske’ (jongetje) wordt uitgesproken met de ‘u’, zoals in het Nederlandse ‘hun’.

 

Irene van Vlijmen

4 aug

Begenadigd kunstenares

Beroemd in Spanje, vrijwel onbekend in Nederland

Inleiding

Irene van Vlijmen-7a
In het dagblad De Limburger van 16 juli 2016  stond een artikel met als kop: Een boek als eerbetoon aan Irene. In het artikel laat men José van Vlijmen aan het woord, die vertelt dat zij bezig is met het uitgeven van een boek , dat een eerbetoon moet worden aan haar overleden zuster Irene.
Aangezien Irene voor het grootste deel van haar leven in Spanje woonde en werkte, is in Nederland weinig over haar werk bekend. José hoopt met het boek een lacune op te vullen.
José bestiert op 74-jarige leeftijd een fotografiewinkel in de Hoogstraat in Weert. Deze winkel annex woonhuis heeft zij ingericht als een soort museum voor werken van haar zus Irene.
Irene heeft hier in haar leven zelf aan bijgedragen. Zo is het trappenhuis met een wenteltrap, die alle verdiepingen verbindt, door Irene voorzien van een frescoschilderij, ter hoogt van negen bij twee meter.
In de winkel heeft Irene een frescoschilderij aangebracht met een omvang van vijf bij vier  meter.

Wie was Irene van Vlijmen?

Irene van Vlijen werd op 23 november 1939 geboren te Weert en zij overleed op 1 september 2007 te Malaga (Spanje).
Na haar middelbare schoolopleiding studeerde zij aan de Stadsacademie te Maastricht. Zij vervolgde haar studie aan de Rijksacademie in Amsterdam en vervolgens aan het Koninklijk Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen.

Hoewel zij een studiereis naar Rome had verkregen, verkoos zij in 1965 om naar Spanje af te reizen. Spanje had haar altijd aangetrokken door het klimaat, de mediterrane sfeer  en de klankrijke taal. Zij begint hier een studie aan de Real Academia de Bellas Artes San Fernando te Madrid. Hier bekwaamde zij zich in het op authentieke wijze verwerken van fresco’s en mozaïeken.

In 1967 huwde ze met de Spaanse projectontwikkelaar Alfonso Fernández Nieto en vestigde zij zich met hem te Malaga.

Irene van Vlijmen als kunstenares.

irene_van_vlijmen-21

Irene van Vlijmen aan het werk (foto te vinden op de website Erfgoed Weert)

Irene van Vlijmen groeide op in een harmonieus en kunstinnig gezin. Haar moeder was de bekende fotografe Nelly de Turek.
Door haar opleiding ontwikkelde Irene zich tot een veelzijdige kunstenares. Zij maakte grafieken, etsen en litho’s, schilderde aquarellen, olieverfschilderijen en fresco’s en maakte mozaïeken. Bovendien ontwierp zij juwelen en tapijten.  Zij exposeerde over de gehele wereld, voor de eerste keer in Madrid.  Deze expositie werd geopend door prinses Irene (sic).

Bekende werken (projecten) van Irene

BUITENLAND

Château de Chailly, Poilly-en-Auxois, France

In 1988 exposeerde Irene van Vlijmen in Santa Ana (Californië). Hier ontmoette zij de steenrijke Japanse zakenman Yasuhiko Sata. Deze vertelde haar, dat hij in Frankrijk een kasteel had gekocht aan de Côte d’Or, het Château de Chailly. Dit kasteel wilde hij inrichten als hotel. Hij was gecharmeerd van het werk van Irene en hij vroeg haar of zij het interieur van een van de torens wilde inrichten met haar werk. Hij gaf haar hierbij carte blanche. Het werd een geheel project, La Dôme du Cosmos genaamd. Irene werkte er twee jaren aan (zie foto 1).

 irene_van_vlijmen-24

Foto 1 Irene’s project La Dôme du Cosmos in Château de Chailly, France

Hotel Villa Guadalupe, Malaga, España

Een tweede project was het verfraaien van Hotel Villa Guadalupe in de buurt van Malaga, Spanje (zie foto 2). Op de website van Hotel Villa Guadalupe is een mooi artikel in het Engels te vinden, aan de hand van de Nederlandse dichter Pierre Bogaers, over het leven van Irene van Vlijmen. Ga hiervoor naar http://www.villaguadalupe.com Kies een taal met behulp van de vlaggetjes en klik in de bovenbalk op de tab The Artist.

irene_van_vlijmen-5

Foto 2 Irene van Vlijmen voor een van haar werken in Hotel Villa Guadalupe

BINNENLAND

Grand Hotel Karel V, Utrecht

Wat betreft werken van Irene van Vlijmen in Nederland heb ik reeds gewezen op de frescoschilderingen in het winkel-woonhuis aan de Hoogstraat in Weert.

Ondanks het feit dat Irene in Spanje woonde en werkte, zijn er een aantal werken van haar in Nederland te bewonderen, zoals het mozaïek in het Grand Hotel Karel V te Utrecht (zie foto 3). Dit mozaïek stelt een tweekoppige adelaar voor en bevindt zich nabij de ingang aan de Springweg. De symbolische betekenis van het mozaïek is mij niet bekend.

irene_van_vlijmen-15

Foto 3 Mozaïek in Grand Hotel Karel V, Utrecht

Het ei van Château St. Gerlach, Houthem

 Ook in de nabijheid van Maastricht zijn werken van Irene van Vlijmen te bewonderen. In 2007 fotografeerde ik in de tuin van Château St. Gerlach te Houthem-Valkenburg een prachtig  ei, door Irene van Vlijmen voorzien van een mozaïek (zie foto 4). Het ei draait 360 graden, zodat steeds een ander deel zichtbaar wordt.
Irene gebruikte ca. 140 kleuren, waaronder 20 nuances goud. Het glas voor de mozaïek werd gepigmenteerd en met de hand gesneden in het 110 jaren oude atelier van Angelo Orsoni te Venetië. Het 23-karaats bladgoud werd ingeklemd tussen twee glazen plaatjes. In totaal gebruikte zij ca. 40.000 mozaïek-stukjes. Het kunstwerk werd in 1997 voltooid.

irene_van_vlijmen-20

Foto 4 Mozaïek-ei, vervaardigd door Irene van Vlijmen

 Mozaïek/fresco in dagkapel Château St. Gerlach, Houthem

In 1997 had Irene van Vlijmen op dezelfde wijze een mozaïek aangebracht in de dagkapel van Château St. Gerlach (zie foto 5). Dit mozaïek, aangevuld met frescoschilderingen, besloeg de gehele achterwand van de kapel. De afmeting bedroeg 4,5 bij 6,85 meter.
Irene gebruikte hiervoor ca. 260 kleuren, waaronder 23 karaats goud in 20 nuances. Voor het mozaïek waren honderdduizenden stukjes glas nodig in dezelfde techniek en afkomst als bij het ei. De gehele mozaïek werd door haar aangevuld met frescoschilderingen, zoals de omlijstende regenboog.

Centraal in de mozaïek is de Heilige Drie-eenheid gesymboliseerd in de vorm van het alziend oog van God de Vader, de Madonna met Jezus Christus (de Zoon) en de H. Geest in de vorm van een duif, vlammen en vurige tongen.
Tevens centraal staat Sint Gerlach. Links in de mozaïek stelt de cirkel een visioen van de H. Hildegard van Bingen voor, die St. Gerlach meerdere malen bezocht. Zij had hem verteld, dat zij een visioen had gehad, waarbij zij  Gerlach in de hemel aantrof, zittend op een mooie stoel. Ook schonk zij hem haar kroon, die zij droeg bij haar professie.

 irene_van_vlijmen-10

Foto 5 Mozaïek/fresco in dagkapel Château St. Gerlach, Houthem

 Op de website van de Parochie Sint Gerlach trof ik een dubbelfoto aan, waarop wordt geïllustreerd dat Irene van Vlijmen een zelfportret in haar mozaïek had verwerkt. Zij gebruikte hiervoor een kinderfoto van haar. Zij verwerkte haar hoofd zodanig in de mozaïek, dat het alleen de insiders zal opvallen.  Als je ter hoogte van haar mond op de kinderfoto naar links in het mozaïek-detail gaat, dan zul je het hoofdje mogelijk vinden.

Irene van vlijmen-6

Foto 6 Dubbelfoto van Irene van Vlijmen, op kinderfoto en in mozaïek

Epiloog

Aan haar werkzaam en productief leven  als kunstenares kwam vroegtijdig een eind. Laat ik eindigen met een weergave van haar gedachtenisprentje (zie foto 7).

Irene van Vlijmen-7

Foto 7 Gedachtenisprentje van Irene van Vlijmen

Maastricht, 4 augustus 2016
Pierre Swillens

Letterbak. Taalkwesties & Limburgs dialect (1)

14 jun

Wim Kuipers, 1988

Verkleinwoorden in het Limburgs dialect

Wekelijks stukje

Wim Kuipers is een midden-Limburger, geboren in Neel (Maasniel). Hij schreef tientallen jaren een stukje, getiteld LETTERBAK, in de zaterdagse bijlage van het dagblad De Limburger. Heel toepasselijk verscheen zijn eerste stukje op Sinterklaasdag in 1986.
In 1988 bundelde hij zijn, tot dan verschenen stukjes, in een boekwerkje, getiteld: Letterbak. Taalkwesties & Limburgs dialect. Hieronder een reactie mijnerzijds op een van zijn stukjes.

Is het Limburgs dialect een dode streektaal?

Let wel! Wim Kuipers schreef zijn stukjes in de tachtiger jaren van de vorige eeuw. Hij was niet zo pessimistisch, dat het Limburgs dialect als streektaal ten dode was opgeschreven. Integendeel, hij achtte het dialect springlevend en iedere dag kwamen er nieuwe woorden bij.
Zo wijst hij op de klankverandering, die de Limburger toepast, wanneer hij of zij zoekt naar een verkleinwoord van een woord. Als voorbeeld noemt hij dat ‘sjtool’ (stoel) wordt verkleind tot ‘stjeulke’ (stoeltje). Verdere voorbeelden van klankverandering zijn: ‘bóm’ wordt ‘bumke’. ‘kat’ wordt ‘ketje’ en ‘kop’ wordt ‘kopke’.

Wim Kuipers ging op die klankverandering in verkleinwoorden letten. Zo ving hij op, dat ‘kuffeke’ werd gebruikt als verkleinwoord van ‘koffie’. Andere verkleinwoorden, die hij ontdekte, waren: ‘uiteke’ (autootje), ‘geulke’ (frommeldoelpunt), ‘meuterke’ (motortje), ‘feuteke’ of ‘feuteuke’ (fotootje) en ‘piaeneuke’ (pianootje).

Ook haalde hij aan dat Sjo Notten uit Maastricht in een boek het woord ‘denaoke’ (toetje) gebruikt, als verkleinwoord van ‘denao’ (daarna). Kuipers wijst  er fijntjes op, dat Notten zich niet houdt an de regel van klankverandering in verkleinwoorden.  Volgens hem had Notten ‘denäöke’ moeten schrijven.

Sjeng

Wat Wim Kuipers opmerkt over de klankverandering in verkleinwoorden is niet nieuws voor mij. Ruim zeventig jaar geleden hoorde ik in Beeg (Grevenbicht) een jongen, laten we hem gemakshalve Sjeng noemen, in een groep het woord voeren. Het viel mij op, dat hij dwangmatig verkleinwoorden toepaste. Zo vertelde hij, dat hij pas in dienst van de krijgsmacht was getreden. Hierbij had hij een hele uitrusting gekregen. Hij noemde achtereenvolgens op: ‘sjeunkes’ (schoenen), ‘sökskes’ (sokken), ‘breukskes’ (broeken), ‘hummekes’ (hemden). zelfs ‘e sjlipske’ (stropdas) en natuurlijk ‘e gewäërke om mit te sjeete’ (een geweertje om mee te schieten).

Daarbij was hij niet voor een gat te vangen, want als hij geen verkleinwoorden paraat had, bedacht hij ze spontaan zelf. Zo had hij het over ‘e kilukke käöreke’ (letterlijk een kilootje korentje). Twee verkleinwoorden achter elkaar. Slaat dus nergens op, maar Sjeng bedacht dit met een stalen gezicht, gedwongen door zijn dwangmatigheid om te praten in verkleinwoorden.

Epiloog

Goed beschouwd was Sjeng taalkundig bezig met het Limburgs dialect. Hij was zich dat niet bewust, want hij sprak dwangmatig. Als hij ergens geen gangbaar verkleinwoord voorhanden had, dan bedacht hij spontaan er zelf een.
Op deze wijze was hij bezig met het vormen van nieuwe woorden in het Limburgs dialect. Of zijn woorden bruikbaar waren, is vers twee. Feit is wel, dat ik ‘e kilukke käöreke’ nooit meer ben vergeten.

Pierre Swillens

Naschrift

Voor de belangstellende lezer: het boek Letterbak. Taalkwesties & Limburgs dialect is als E-book in Pdf-formaat te downloaden vanuit de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (www.dbnl.org). Zoek hierbij naar Letterbak.

Johan Cruijff (1947-2016)

26 mrt

El Salvadore (De Verlosser)

El Flaco (De Magere)

Taalvernieuwer

Johan Cruijff is er niet meer. De man, die in de zeventiger jaren het Nederlands voetbal op een zodanig niveau bracht, dat er sprake was van de ‘Hollandse School’.
Let wel, dit wordt geen necrologie van Johan Cruijff. Daarvan zijn er in diverse media reeds vele verschenen. Ook geen verhaal over John Cruijff als de voetbalvernieuwer. Johan Cruijff als de uitvinder van het aanvallend voetbal.
Neen, mijn verhaal houdt zich bezig met de vraag: ‘Was Johan Cruijff een taalvernieuwer?’ Met het antwoord zal ik kort zijn. In mijn ogen niet. Hij deed wel een aantal cryptische Cruijffiaanse uitspraken. Naar de bedoeling van die uitspraken moest je dan raden. Maar moet je dat ook niet als je naar een schilderij van een bekende schilder kijkt, of een gedicht leest. Johan begreep dat en hij werd een ‘taalkunstenaar’. Zoek maar uit, wat ik bedoel.

Enige uitspraken van Johan Cruijff

Op NOS Teletekst verscheen een pagina met uitspraken van Johan Cruijff. Of de lijst compleet is, weet ik niet. De uitspraken hebben zowel betrekking op voetbal en op hemzelf. Hij was niet wars van ijdelheid. Met de Spaanse betiteling ‘El Salvadore’ (De Verlosser) zal hij wel blij zijn geweest. Met de betiteling ‘El Flaco’ (De Magere) misschien minder.

Het is natuurlijk verleidelijk om de uitspraken van Johan Cruijff te analyseren. Wat was zijn bedoeling ermee? Bedacht hij ze, of kwamen ze spontaan bij hem op.
Laat ik de uitspraken van hem met jullie doornemen en er mijn mening bij geven. Let wel, mijn mening. Wat hij werkelijk bedoelde, zullen we waarschijnlijk niet meer achterhalen.

Elk nadeel heb zijn voordeel.
Als rasechte Amsterdammer zal hij wel ‘hep’ hebben gezegd. Hij had ook ‘Elk voordeel heb zijn nadeel ‘ kunnen gezegd hebben. Maar hij zal het in een bepaalde context hebben gezegd, bijvoorbeeld dat je als voetballer uit een nederlaag de kracht kunt putten om de volgende keer beter je best te doen.

Italianen kennen niet van je winnen, maar je ken wel van ze verliezen.
Cruijff was een aanhanger van aanvallend voetbal en hij veroordeelde het Italiaanse defensieve voetbal, dat helemaal gericht was op het voorkomen van doelpunten. Als ze dan eens uit een counter scoorden, konden ze zowaar winnen.

Voetballen is simpel. Het moeilijkste wat er echter is, is simpel voetballen.
Dit vind ik een goeie. Simpel voetballen is de bal zo snel mogelijk in het doel van de tegensander leggen. Maar als dat niet zo snel gebeurt, dan blijkt simpel voetballen toch moeilijk te zijn.

Als je niet schiet, kun je niet scoren.
Ja, nogal wiedes, als je geen kip hebt, heb je ook geen ei. Johan Cruijff wil er mee benadrukken, dat alleen aanvallend spel (met veel schieten) de kans tot scoren verhoogt.

Voetbal is een spel van fouten. Wie de minste fouten maakt, wint.
Hij bedoelt hiermee, fouten die de tegenstander de kans geven om te scoren.  Wie de minste fouten maakt, houdt het langst de nul.

Ik maak eigenlijk zelden fouten, want ik heb moeite me te vergissen.
Dit is wel cryptisch. Ontstaan fouten uit vergissingen en lukt het hem niet om zich te vergissen? Wie weet.

In voetbal is het simpel; je bent op tijd of je bent het niet. Als je te laat bent, moet je zorgen, dat je op tijd vertrekt.
Ja, vóórdat je aankomt, moet je vertrokken zijn. Het lijkt mij een omslachtige manier om te zeggen, dat het voetbalspel zo snel geworden is, dat je voor het halen van een pass op tijd vertrokken moet zijn en bij het maken van een sliding deze tijdig moet hebben ingezet.

Voordat ik een fout maak, maak ik die fout niet.
Ja, voordat ze naar Parijs of Brussel reisden, reisden ze niet. Johan heeft wel fouten gemaakt, zelfs die veel geld hebben gekost.  Waarschijnlijk is hij die vergeten en wilde hij zeggen, dat wat hij als adviseur te berde bracht, zo werd doordacht, dat er geen fouten in voorkomen.

Je kunt ook goed spelen zonder de bal te raken.
Dit is Cruijffs visie op totaalvoetbal. Iedereen moet aan het spel meedoen, ook al is er geen bal in de buurt. Door gaten te trekken, verdedigers bezig te houden, zodat anderen kanssen krijgen.

Voor een slechte voetballer heeft hij een hele goede techniek, maar voor een goede voetballer heeft hij juist een slechte techniek.
Cruijffs omslachtige omschrijving van een middelmatige voetballer.

Voetbal speel je met het hoofd, want de bal is vlugger dan de benen.
Johan Cruijff bedoelt, dat je het voetbalspel moet begrijpen en dat doe je met het hoofd.  Intuïtief aanvoelen, anticiperen, inschatten en voorzien van spelsituaties maakt het voetballen mooier.  Cruijff was er een meester in.

Epiloog

Johan Cruijff is er niet meer, de eenvoudige jongen van Betondorp, die wereldberoemd werd.  Roel Wieche berekent in zijn artikel ‘In zekere zin onsterfelijk’ in het dagblad De Limburger van 25 maart jl, dat vier miljard mensen, meer dan de helft van de wereldbevolking, de naam van Johan Cruijff zouden kennen. Dat is meer dan welke andere levende staatsman, politicus, wetenschapper, kunstenaar of sporter dan ook. Hij is de beste, of één der beste voetballers aller tijden. Hij zette Nederland op de kaart en mogelijk volgt in de loop der tijd de erkenning hiervoor.

Pierre Swillens

 

 

 

Zefke Mols 1874-1955 (deel 2)

19 mrt

Zwerver of stadsprofeet

Hoe blijft Zefke voortleven

Aanvulling op deel 1

Degene, die deel 1 heeft gelezen, zal zich hebben afgevraagd: ‘Ging Zefke Mols wel eens in het bad’.  Welnu, eens in de zoveel tijd werd Zefke in het ziekenhuis grondig gewassen en in het nieuw gestoken. Bij een van die ‘poetsbeurten’ werd onderstaande foto gemaakt. Er wordt niet bij verteld, of dan ook zijn baard werd getrimd. Zefke zal het wel fijn hebben gevonden, want hij kon er weer even tegenaan.

MF00427_50299
Zefke na de ‘poetsbeurt’

Grafsteen

In deel 1 heb ik beschreven, hoe Zefke door de gemeente Sittard met alle eer werd begraven. Dit was ook mogelijk, omdat Zefke nooit zijn AOW had opgehaald en die door de gemeente Sittard voor hem was opgespaard. De gemeente zorgde tevens voor een mooie grafsteen (zie onderstaande foto).

Grafsteen_APJMols

Grafsteen op het graf van Zefke Mols

Standbeeld

In 1974 (100 jaar na zijn geboorte) werd in Sittard ter ere van Zefke Mols een standbeeld onthuld. Het standbeeld is geplaatst in het centrum van de stad aan de Brandstraat bij de opgang naar de Begijnenhofwal. Het beeld werd vervaardigd door de Limburgse kunstenaar Gene Eggen  (1921-2000), zie onderstaande foto.

Sittard4Zefke Mols_L

Standbeeld Zefke Mols

Liedje ‘Zefke Mols’ van Jo Erens

De Sittardse troubadour Jo Erens (1928-1955) maakte nog tijdens het leven van Zefke Mols de tekst en de muziek van een liedje over hem.
De tekst in het Zittesj (Sittards) wordt hier integraal weergegeven.

ZEFKE MOLS

Zo röstig en tevree, roukend de gansen daag.
Want zörg kènt hae niet mee, eine dae neit klaag.
Want oos goud auwt Zittard, de Wal en de Wieer,
is hööm zie laeve, hööm zie vertier.

Zefke Mols, auwt, gries en versjleete,
is eine van oos sjadtsprofeete.
Mit zien medaajes oppe boek,
grieze baard en piepke in de mòndj,
löp hae de gansen daag in Zitterd ròndj.

Wauwelend in zien eige zit ‘r op die brök,
neit kletsje en neit leege, eine mit ’t waar gelök.
Want van al dae herrie in de welt wit hae niks aaf.
Daorom is zie laeve zo sjoon en gaaf.

Wie is op vandag ’t laeve, veer ligge aan bènj.
Veer wirke en v’r sjtraeve, v’r biete oppe tènj.
Mer zout veer net wie hööm op die brök,
jao, dan koosj veer ’t waar gelök.

Tekst & muziek: Jo Erens.

Naschrift

Het is niet duidelijk in welk jaar Jo Erens dit liedje maakte. In ieder geval voor 1955. Jo Erens stierf in februari van dat jaar, nog voor Zefke Mols, die in september van dat jaar overleed.

De tekst is in het Zittesj (Sittards) en in een spelling van die tijd. Ik ben in het bezit van ’t Gruin Buikske van ’t Zittesj (het Groene Boekje van het Sittards), uitgegeven door de Willy Dols Stichting. Ik heb de tekst van het liedje met ’t Gruin Buikske vergeleken en ik vond o.a. de volgende verschillen:

tekst uit liedje             tekst uit ’t Gruin Buikske

auwt (oud)                                           awd
hööm (hem)                                        häöm
medaajes (medailles)                        medajes
mòndj (mond)                                    móndj
ròndj (rond)                                        róndj

Verder schrijft Jo Erens ‘sjadtsprofeete’ (stadsprofeten). Dit moet zijn ‘sjtadsprofete’.

Van de Sittardse diftongering is in het liedje niet veel te merken. Woorden, die in dit kader opvallen zijn ‘neit’ (niet) en ‘goud’ (goed). Maar hij schrijft wel ‘neit leege’ (niet liegen), wat volgens ’t Gruin Buikske ‘neit leige’ moet zijn.

Volgens mij gebruikt hij in de laatste zin ‘koosj’ verkeerd. Er staat nu: ‘ja, dan konden wij waar geluk’. In plaats van ‘koosj’ had hij ‘kènde’ moeten gebruiken, namelijk ‘ja, dan kenden wij waar geluk’.

Dit doet echter niets af aan zijn ode aan Zefke, een legendarisch figuur. Gene Eggen zou ook een standbeeld maken voor Jo Erens, dat in 1981 werd onthuld.

Pierre Swillens

Zefke Mols 1874-1955 (deel 1)

16 mrt

Een straattype uit Sittard

Volksfiguren uit de oude tijd

Wie was Zefke Mols?

Zefke Mols stamt uit een gezin van acht kinderen, waarvan de ouders reeds vroeg overleden. Zefke Mols was wees, toen hij 11 jaar oud was. De familie Mols werkte ’s zomers in de steenfabrieken in Duitsland, in de winter bezochten zij als marskramers de boeren in de omgeving van Sittard.
Op zijn vijftiende begon hij als leerling-sigarenmaker bij een sigarenfabriek in Wehr (Duitsland). In 1907 had Zefke zich opgewerkt tot verkoper en reisde hij met sigarenmonsters door Duitsland. In 1908 kwam hij hierbij in Karlsruhe terecht. Toen daar tijdens feestelijkheden een man werd vermoord, werd Zefke hiervan verdacht. Hij werd eindeloos verhoord en uiteindelijk, ondanks gebrek aan bewijs, tot levenslang veroordeeld.
Toen de echte moordenaar zich meldde, werd hij in 1914 vrijgelaten.

Wat kwam er toen van Zefke Mols terecht

Na zijn vrijlating, aangeslagen als hij was, leidde hij een zwervend bestaan. Hij knapte karweitjes op voor eten en onderdak. Zo kwam hij zelfs in Frankrijk terecht. In 1924 dook hij weer op in Limburg en zette hij zijn zwerversbestaan voort. In 1925 werd hij opgepakt wegens landloperij en opgesloten in een werkkamp in Veenhuizen (Drenthe).
In 1928 was hij weer terug in Sittard en vond hij onderdak in de schuur van een oude vriend.

Toen zijn vriend verhuisde, verhuisde Zefke Mols mee. Ook op het nieuwe adres kreeg hij de beschikking over een schuur. De gemeente Sittard gedoogde Zefkes verblijf in de schuur en gaf hem een verklaring dat hij daar tot zijn dood mocht wonen. Later legde ze zelfs elektrisch licht aan in de schuur. Eten en drinken kreeg hij van de buurtbewoners en Maatschappelijk Werk voorzag hem van kleding.

Zefke Mols als volksfiguur

9-Zefke-Mols

Zefke leefde op de straat. Je kwam hem nog wel eens tegen. Spraakzaam was hij niet. Na zijn vrijlating in Duitsland had hij gezworen nooit meer te praten. Dat deed hij alleen nog maar als het nodig was en alleen tegen mensen, die hij vertrouwde. ’s Zomers sliep hij vaak buiten aan de voet van een kastanjeboom aan de Wal. Zich opfrissen deed hij dan aan een waterpomp op de Markt.

Het liefst zat hij op de brug over de Keutelbeek, midden in het centrum van de stad. Hij bekeek dan zwijgzaam de passanten. Op zekere dag hadden studenten van het nabijgelegen Bisschoppelijk College (het college waar Willy Dols les aan had gegeven) een aantal medailles op zijn jas gespeld. Zefke vond dat kennelijk leuk en ging zich volhangen met medailles op zijn buik en jas (zie foto). De medailles kreeg hij aangereikt door omwonenden.

De medailles werden zijn handelsmerk. Hij werd de ‘onderkoning’ van Sittard. Hij werd ook wel een van de stadsprofeten genoemd, zoals de troubadour Jo Erens (1928-1955) zong in zijn liedje ‘Zefke Mols’. Ook zong hij ‘mit zien medaajes oppe boek’ (met zijn medailles op de buik).

Het einde van Zefke Mols

Hoewel Zefke Mols vrijwel op straat leefde, kwam hij eerst in 1955 op 81-jarige leeftijd te overlijden. Hij was in zijn slaap gestorven.
Op zijn dood werd in Sittard geschokt gereageerd. Een bekend volksfiguur was uit het stadsbeeld verdwenen.
Hij werd onder overweldigende belangstelling begraven. Om de begrafeniskosten hoefde men zich niet druk te maken. Toen Zefke 65 was geworden, had hij nooit zijn AOW opgehaald. Geld had hij niet nodig, hij werd immers onderhouden door de gemeenschap. De gemeente Sittard had zijn AOW opgespaard en zorgde voor een degelijke begrafenis.

Zefke werd begraven met een eer, die hem toekwam. en zijn graf werd versierd met een mooie grafsteen.

Pierre Swillens

Bron: Wikipedia ‘Zefke Mols’, artikel gesjreve in ’t Zittesj (artikel geschreven in het Sittards)

Willy Dols (deel 3)

2 mrt

De Sittardse diftongering

Postuum proefschrift van een taalgeleerde, die te vroeg overleed

Inleiding

In Willy Dols (deel 2) beschreef ik hoe Willy Dols in 1944 op tragische wijze om het leven kwam. Daarbij gaf ik aan, dat hij tot het einde van zijn leven aan zijn proefschrift had gewerkt om te promoveren tot doctor in de letteren aan de R.K. Universiteit te Nijmegen. Het handgeschreven proefschrift  had hij in bewaring gegeven bij de familie van Carel Beke, die het tot het einde van de oorlog bewaarde. Carel Beke overhandigde in 1945 het proefschrift aan de familie Dols. Willy Dols was inmiddels in 1944 in een werkkamp in Noord-Duitsland overleden.

Prof. dr. Jac van Ginneken, de promotor van Willy Dols, zinspeelde in zijn condoleancebrief van 31 juli 1945 aan de familie Dols, dat het proefschrift zo’n waarde had, dat het alsnog moest worden gepubliceerd (Limpens 2011:111).
Toen ook de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen het belang van het proefschrift voor de wetenschap erkende, begon in 1948 drs. Jan van de Bergh, destijds vriend en collega van Willy Dols, aan de bewerking en het druk klaar maken van het manuscript van het proefschrift. Door omstandigheden zou het tot 1953 duren voordat het proefschrift postuum werd gepubliceerd.

Wat is Sittardse diftongering?

Het proefschrift handelt over de Sittardse diftongering. Frans Walraven geeft in Respecteier dien taal 14 van mei 2015 een duidelijke uitleg wat de Sittardse diftongering inhoudt. (Frans Walraven is een van de samenstellers van Spelling 2003 voor de Limburgse dialecten en een van de eindredacteuren van ’t Gruin Buikske van ’t Zittesj, het Groene Boekje van het Sittards).
Hij zegt:
“(….) We kennen allen nog de begrippen korte klinkers (i-o-a-u…), lange klinkers (aa-oo-ee-uu…) en tweeklanken (ei-ou-au-ui…..). De korte en lange klinkers samen noemt men eenklanken of monoftongen; de tweeklanken heten diftongen”.
Hij vervolgt dan, dat in het Sittards onder bepaalde voorwaarden een klinker (monoftong) een tweeklank (diftong) wordt. Echter dit geldt alleen voor de lange klinkers, de korte klinkers zijn dus uitgesloten.
Bij de lange klinkers geldt dit bovendien alleen voor de ee – oo- en eu.

Frans Walraven stelt dat de Sittardse diftongering een complex gebeuren is, want de vervanging van een eenklank in een tweeklank treedt alleen op bij lange klinkers, die met een stoottoon (ook wel valtoon genoemd) worden uitgesproken. Dus de lange klinkers uitgesproken met een sleeptoon blijven ongewijzigd.

Niet-Limburgers zullen het verschil tussen de stoottoon en sleeptoon niet herkennen. Limburgers horen dit automatisch. Wanneer ze iemand ‘bein’ met een sleeptoon horen zeggen, dan weten ze dat men het over één been heeft. Horen ze ‘bein’, uitgesproken met een stoottoon, dan weten ze dat het over meer benen gaat, tenminste twee.

Komt  verder nog bij, dat er uitzonderingen op de regels van de Sittardse diftongering zijn. Er zijn toch woorden met de lange klinker ee-oo-eu, uitgesproken met een sleeptoon, die wel diftongeren, terwijl woorden met deze lange klinkers, uitgesproken met een stoottoon, juist niet diftongeren.
Zo zal het woord ‘neet’ (niet), uitgesproken met een sleeptoon, diftongeren tot ‘neit’, terwijl worden als ‘bees’ (beest) en ‘fees’ (feest), uitgesproken met een stoottoon juist niet diftongeren. Zij blijven dus ongewijzigd.

Duizelt het jullie van de uitzonderingen. De Sittardenaar past ze automatisch toe. Kennelijk wordt dat van generatie op generatie doorgegeven.

Verspreidingsgebied van de Sittardse diftongering

Scan-Willy Dols

Ten behoeve van zijn proefschrift verzamelde Willy Dols dialectgegevens binnen Sittard en de omgeving hiervan. Samen met zijn vriend Jan van de Bergh gingen ze per fiets erop uit om deze gegevens te vinden om ze later te kunnen analyseren.

Willy Dols zal in zijn proefschrift verklaren, dat hij zoveel ‘stof’ over de Sittardse diftongering bijeen heeft willen brengen, opdat een dialectgeograaf  het verschijnsel in kaart kon brengen en hierin een verklaring voor de verspreiding zou kunnen vinden  (Limpens 2011:105)

Hij maakte zelf een kaartje van hun waarnemingen (zie kaart, overgenomen uit Limpens 2011:104). Hieruit blijkt dat het gebied van de verspreiding van de Sittardse diftongering in het noorden wordt begrensd door Echterbosch, in het zuiden door Amstenrade, in het westen door Einighausen en in het oosten door Saeffelen (Duitse Selfkant).
Willy Dols vond ook ‘Sittardse’ diftongering in het Midden-Limburgse Herkenbosch en het Duitse Neu-Haaren.

Opmerkelijk vond hij de dialectgrens tussen de dorpen Einighausen en Guttecoven in het westen. De dorpen liggen vlak naast elkaar. In Einighausen wordt gediftongeerd, in Guttecoven niet. De isoglosse loopt dus duidelijk tussen de twee dorpen. Als mogelijke verklaring noemt hij dat Guttecoven sinds de 14e eeuw behoorde tot de schepenbank Urmond en het voormalige ambt van Born, terwijl Einighausen, samen met Limbricht, een aparte schepenbank vormde. Bovendien had Guttecoven sinds 1400 kerkelijke rechten, terwijl Einighausen dat eerst in de tweede helft van de 19e eeuw ten deel viel.
Willy Dols concludeerde hieruit dat politieke, kerkelijke, economische  en culturele aspecten een mogelijke rol hebben gespeeld bij het verloop van de isoglosse (Limpens 2011:106).

Mogelijke verklaring van de Sittardse diftongering

Ook Willy Dols wist in zijn proefschrift geen verklaring te geven voor het verschijnsel de Sittardse diftongering. Hij wist dat het iets te maken had met de stoottoon, maar dat kon geen verklaring zijn, omdat elders in Limburg de klinkers met een stoottoon werden gebruikt zonder te diftongeren.
Hij wist wel dat de diftongering reeds in de 14e eeuw moet zijn ontstaan. Hij deed uitgebreid onderzoek in oude Sittardse archieven. Zo vond hij het woord ‘breiff’ (brief) in een geschrift van 1378 (Limpens 2011: 108-109).

Opmerkelijk is, dat Frans Walraven schrijft dat het eerste schriftelijk bewijs van Sittardse diftongering dateert van 1571 (Walraven 2 feb. 2012). In een later geschrift verduidelijkt hij dat Willy Dols dat uit een geschrift van dat jaar had vastgesteld. Waarschijnlijk doelt Walraven hier op het woord ‘beir’ (bier), dat Willy Dols wel in een nota van 1571 zal hebben gevonden (Walraven 10 juli 2015).
Overigens is ook Walraven van mening, dat de Sittardse diftongering dateert vanuit de 14 eeuw.

Overigens meent Willy Dols, dat naast de stoottoon ook andere factoren een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de Sittardse diftongering. Zo spreekt hij zich voorzichtig uit, dat dit een gevolg kan zijn van een mechanisch proces, waarbij hij doelt op een bepaalde wijze van articuleren (Limpens 2011:108).

De toekomst van de Sittardse diftongering

Frans Walraven wijdt in een geschrift een beschouwing aan het feit of de eeuwenoude Sittardse diftongering ook een eeuwig leven beschoren zal zijn. Hij meent dat dit niet het geval zal zijn. Hij noemt een drietal factoren, die een negatieve rol kunnen spelen in het voortbestaan van de Sittardse diftongering, en wel:

  • de complexiteit van de regels van de Sittardse diftongering zelf. Vormt dit niet een barrière en ondergraaft het niet het hanteren van de regels.
  • Het steeds opener worden van de taalgemeenschappen. Men komt dagelijks in aanraking met mensen uit andere taalgebieden. Typische taalverschijnselen zullen onder druk komen te staan en mogelijk helemaal verdwijnen.
  • Een belangrijke factor is de invloed van de Standaardtaal, het Nederlands. Als voorbeeld noemt hij, dat men in de omgangstaal in plaats van het woord ‘regeiering’, het Nederlandse woord regering ongewijzigd overneemt (Walraven 10 juli 2015).

Epiloog

Alhoewel Willy Dols in zijn proefschrift geen duidelijke verklaring van het ontstaan van het verschijnsel van de Sittardse diftongering kan geven, werd zijn proefschrift alom gewaardeerd. Hij zou er zeker op gepromoveerde zijn tot doctor in de letteren. Zijn promotor, prof. dr. Jac van Ginneken, had na het lezen van een niet afgewerkte versie van het proefschrift besloten om Willy Dols als zijn opvolger voor te dragen. Prof. Van Ginneken trad in 1945 terug. In datzelfde jaar overleed hij. Zijn beoogde opvolger Willy Dols was reeds in 1944 overleden. Zo kreeg de verwachting dat deze een gerespecteerde taalgeleerde zou worden, geen vervulling. Aan de Griekse tragedie rond Willy Dols was een einde gekomen.

Pierre Swillens

Bronnen:

  • Gussenhoven, Carlos
    Over het waarom van de Sittardse diftongering (niet gedat.). Ook integraal opgenomen in Limpens 2011;
  • Hermans, Ben en Marc van Oostendorp
    Synchrone beperkingen op de Sittardse diftongering  (niet gedat.)
  • Limpens, Lei
    Willy Dols 1911 – 1944, Uitgave Euregionaal Historisch Centrum Sittard-Geleen, 2011
  • Walraven, Frans
    De Sittardse Diftongering, 2 feb. 2012, Willy Dols Stichting;
    Respecteier dien taal 13, 15 april 2015, Willy Dols Stichting;
    Respecteier dien taal 14, mei 2015, Willy Dols Stichting;
    Respecteier dien taal 15, 10 juli 2015, Willy Dols Stichting.

 

 

 

 

Willy Dols (deel 2)

11 feb

Een verwachting die niet in vervulling mocht gaan

Een tragisch einde aan een veelbelovende carrière

Inleiding

Lei Limpens schrijft in zijn biografie over Willy Dols in de eerste regel van zijn Inleiding: ‘Het leven van Willy Dols heeft iets van een Griekse tragedie gehad’. En daarmede zal hij zeker de laatste drie maanden van het leven van Willy Dols hebben bedoeld. In die drie maanden ging Willy Dols door noodlottige omstandigheden het einde van zijn leven tegemoet. Een einde aan zijn  veelbelovende carrière als taalkundige.

De oorlogssituatie in 1944

We schrijven eind augustus 1944. De geallieerde troepen rukken op in België en naderen Nederland. Willy Dols is intussen leraar Nederlandse Taal en Letteerkunde aan het Bisschoppelijk College te Sittard. De school waar hij vroeger had gestudeerd. De schoolleiding had de zomervakantie met veertien dagen verlengd met het oog op de onzekere oorlogssituatie.
Willy Dols is tevens bezig met de afronding van zijn proefschrift over de Sittardse diftongering. Hij wilde nog een inleiding schrijven en een hoofdstuk toevoegen.

Willy Dols krijgt van zijn broer Chrit, die dan bij de burgerlijke stand van de gemeente Sittard werkt, te horen, dat hij (Willy) op een lijst voorkomt van inwoners van Sittard, die door de Duitsers worden opgeroepen voor het het verrichten van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van verdedigingslinies voor de Duitse troepen in Zuid-Limburg.
Willy voelt hier niet veel voor. Hij werkt lievere aan zijn proefschrift. Daar hij toch nog vakantie heeft, adviseert zijn familie hem om af te reizen naar zijn zus Jeanny, die inmiddels in Arnhem woont. Daar kan hij dan in alle rust aan zijn proefschrift werken en bevindt hij zich in de nabijheid van de universiteitsbibliotheek van de R.K. Universiteit in Nijmegen. Willy vindt dit een goed idee en vertrekt op 30 augustus 1944 met de trein om te logeren bij zijn zus in Arnhem.

Hier begint de Griekse tragedie van Willy Dols. Als Willy aan de ‘Arbeitseinsatz’ had willen ontkomen, dan had hij in Sittard of de omgeving kunnen onderduiken. Dat had maar kort hoeven te duren, want op 17 september wordt Sittard door de geallieerden bevrijd.
Bovendien was Willy eerst van plan geweest om op 1 september naar zijn zus af te reizen. Op die dag wordt echter het station van Sittard door de geallieerden gebombardeerd en vertrekt er geen trein meer. Dus Willy Dols had op die dag mogelijk niet naar zijn zus in Arnhem kunnen afreizen.
Hoe dan ook, achteraf zou blijken, dat Willy Dols zijn ondergang tegemoet ging.

Operatie ‘Market Garden’

Terwijl Willy Dols bij zijn zus in Arnhem verblijft, beginnen de geallieerden op 17 september met de operatie  ‘Market Garden’ met behulp van luchtlandingstroepen en oprukkende troepen vanuit Noord-Brabant.  De operatie voltrok zich voornamelijk rond de steden Nijmegen en Arnhem met het doel om de belangrijkste bruggen in de handen te krijgen.
De oorlogssituatie rond Arnhem heeft tot gevolg, dat de inwoners van Arnhem moeten worden geëvacueerd en op 23 september verlaten Jeanny, haar man en Willy de stad Arnhem. Dezelfde avond ontmoeten ze de familie van Carel Beke, die eveneens de stad Arnhem is ontvlucht. Carel Beke is leraar aan een mulo (later zou  hij als schrijven van de kinderboekenreeks Pim Pandoer bekendheid krijgen). Carel Beke is vergezeld van zijn vrouw en vijf kinderen, maar hij is tevens ziek. Om die reden vraagt Willy Dols aan de vrouw van Carel Beke of hij haar met de vijf kinderen kan helpen.

Bezorgd als hij is, besluit hij om zich bij dit gezin aan te sluiten en verlaat hij zijn zus en zwager. Ook hier treedt weer iets op als in een Griekse tragedie. Door dit besluit gaat Willy, ofschoon hij dat natuurlijk niet weet, zijn noodlot tegemoet. Zijn zus Jeanny en haar man zullen als evacués in Beekbergen de oorlog overleven. Het gezin van Carel Beke gaat een onzekere toekomst tegemoet. Samen met Willy Dols besluiten ze om naar Friesland te gaan, maar met twee fietsen, een wandelwagen, vijf kinderen en een zieke man schiet dat niet hard op. Carel Beke houdt een dagboek bij en hij beschrijft hoe Willy Dols met twee kinderen en bagage op een fiets rijdt, terwijl hij met zijn vrouw en een kind op de fiets een wandelwagen met twee kinderen trekt. Soms mogen ze op een kar meerijden.

Het drama van Putten

Na een omzwerving over de Veluwe komt het gezelschap in de avond van 28 september terecht in Putten. Carel Beke kan niet verder, hij is door koorts overmand. Zij vinden onderdak in het pension Huis  ten Bosch.
Hier voltrekt zich de Griekse tragedie over Willy Dols. Wat was er gebeurd. In de nacht van 30 september op 1 oktober had een verzetsgroep een aanslag gepleegd op een auto met vier Duitse militairen. In het vuurgevecht, dat was ontstaan, werd een verzetsman gedood en twee Duitse officieren gewond. Een werd gevangengenomen, de andere wist te ontkomen, maar stierf later aan zijn verwondingen. De overige twee militairen (korporaals) wisten te ontvluchten en verwittigden de Duitsers.

De volgende dag, 1 oktober, hielden de Duitsers als represaille een razzia in Putten en omgeving. Ze legden een kordon rond de plaats, executeerden zeven personen, waaronder een kind en staken 110 woningen in brand. De mannen werden opgejaagd en samengedreven in de Grote Kerk. Zo ook de pensionhouder van Huis ten Bosch en Willy Dols. De zieke Carel Beke wordt ongemoeid gelaten. De pensionhouder werd overigens later vrijgelaten, omdat hij ouder was dan 50 jaar.

Willy ziet nog kans om aan de vrouw van Carel Beke een aktentas met daarin zijn handgeschreven proefschrift te overhandigen met het verzoek deze goed te bewaren, want de tas bevat zijn levenswerk. De vrouw bergt de tas op in de wandelwagen met de baby en de tas zal daarin blijven tot het einde van de oorlog. Na de oorlog zal Carel Beke de aktentas met het handgeschreven proefschrift overhandigen aan de familie van Willy Dols.

Tewerkstelling in Duitsland

De verzamelde mannen en jongens, 662 in totaal, worden op 2 oktober op  transport gesteld naar Duitsland om aldaar te werken aan verdedigingslinies voor de Duitse troepen. Allereerst worden ze vervoerd naar een kamp in Amersfoort. Aldaar worden 59 personen vrijgelaten, mogelijk omdat geselecteerd werd op de leeftijd tussen 18 en 50 jaar. Tijdens het transport op 11 oktober naar Duitsland wisten 13 personen te ontsnappen, zodat 589 personen, waaronder Willy Dols,  aankwamen in Neuengamme in Noord-Duitsland. Vandaar werden ze verdeeld over verschillende werkkampen.
Willy Dols komt uiteindelijk terecht in een werkkamp in Husum, dicht bij de Deense grens. Door het hoge sterftecijfer wordt dit kamp ook wel als een ‘Vernichtungslager’ aangeduid. Willy moet onder erbarmelijke omstandigheden met slechte voeding werken aan tankvallen e.d. De mannen droegen nog zomerse kleding, omdat het toentertijd in Putten nog warm was. Nu was het klimaat anders. Bovendien braken er besmettelijke ziekten uit.

Dit alles heeft een hoge tol aan sterfte geëist onder de gedeporteerde mannen. Van de 589 mannen en jongens kwamen er maar 49 terug. En hiervan stierven er nog 5 personen op korte termijn, als gevolg van de ontberingen.
Een van de slachtoffers was Wille Dols. Hij stierf op 5 november als gevolg van dysenterie. Hij werd begraven op het Ostfrieddhof in Husum.
Later werden in 1955 zijn stoffelijke resten overgebracht naar het Nederlandse ereveld Lübeck te Lübeck-Vorwerk.

Epiloog

De ouders van Wille Dols blijven nog lang in het ongewisse van de dood van hun zoon Willy. Op 26 februari 1945 ontvangen zij via het Rode Kruis bericht van hun dochter Jeanny, dat zij en haar man geëvacueerd zijn  in Beekbergen en dat Willy in Duitsland is tewerkgesteld.
Op 25 juni 1945 doet de familie een oproep via Radio Herrijzend Nederland of iemand iets weet, omtrent de verblijfplaats van hun zoon Willy. Zij krijgen een reactie van iemand, die beweert dat hij in het kamp Husum heeft verbleven en dat hun zoon Willy voorkomt op de lijst van geregistreerde begraven personen op de begraafplaats in Husum.

Op 2 augustus 1945 ontving de familie Dols een bericht van het Bureau Repatriëring voor hulp en bijstand in Putten een officieel bericht, dat hun zoon Willy op 5 november 1944 was overleden.
Op 9 augustus daaropvolgend wordt voor Willy Dols een plechtige uitvaartdienst gehouden in de St. Petruskerk te Sittard, zie Limpens (2011:79-81).

Aan de verwachting, dat Willy Dols zich zou ontwikkelen tot een gerespecteerde geleerde, die zich in dienst zou stellen van een wetenschappelijke uitoefening van onderzoek en onderwijs in de taalkunde, was een einde gekomen. Het enige, dat als zijn nalatenschap nog restte, was een proefschrift over de Sittardse diftongering.

Het handgeschreven proefschrift, dat door de familie Beke is bewaard, wordt uiteindelijk door de classicus drs. Jan van de Bergh, vriend en collega van Willy Dols bij het Bisschoppelijk College te Sittard, bewerkt en in 1953 gepubliceerd onder auspiciën van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen. Ook  zijn leermeester prof. dr. Jac van Ginneken, die overigens in 1945 overleed, had op publicatie aangedrongen.

De Griekse tragedie hield in, dat Willy Dols zich op een verkeerd moment op een verkeerde plaats bevond.

Pierre Swillens
Bronnen:

  • Lei Limpens, Willy Dols 1911-1944, Uitgave Euregionaal Historisch Centrum Sittard-Geleen, 2011
  • Marc van Oostendorp, De tragische dood van een taalgeleerde, Onze Taal (2011: 24-25)
  • Wie is Willy Dols. Willy Dols Stichting (www.willydolsstichting.nl)