Archive by Author

Charles Beltjens (deel 3)

17 feb

Charles Beltjens en zijn erkenning

Eindelijk eerherstel

Inleiding

Charles Beltjens vond voor zijn werk als dichter geen erkenning in Sittard. Zijn gedichten in het Frans werden niet begrepen en men vond hem maar een zonderling. Na een afgebroken liefdesaffaire verliet hij Sittard en zijn gedichten werden somber. Hij keerde zich af van zijn geloof in de katholieke kerk.

Later keerde hij terug in Sittard, de laatste jaren zat hij meer in de kroeg dan thuis. Wel ging hij onverdroten door met dichten, totdat een slopende ziekte hem fataal werd en hij op jonge leeftijd (58) stierf. In alle eenzaamheid werd hij in Sittard begraven, geen steen sierde zijn graf.

Wat gebeurde er tot 1940?

Vreemd genoeg werd er een jaar na zijn dood in 1890 reeds een comité gevormd, onder voorzitterschap van de toenmalige burgemeester H. Rutten. Dit comité stelde zich tot doel om de gedachtenis van Charles Beltjens levend te houden en zijn werk te eren. Zijn graf zou worden versierd met een bronzen borstbeeld en een uitgave van al zijn gedichten zou worden verzorgd. Het bleef bij plannen.

In 1932  werden de plannen voor een herdenking opnieuw opgepakt, maar ook deze plannen hadden geen succes.

In 1940 (50 jaar na de dood van Charles Beltjens) ging men er eens goed voorzitten. Men zou ter herdenking een borstbeeld of medaillon plaatsen in een park (van zijn graf was mogelijk niets meer over), men zou een straat naar hem vernoemen en een bundel van zijn gedichten zou worden uitgegeven. Het uitbreken van de oorlog in 1940 gooide hier roet in het eten (Valkhoff 1940, p. 323).

Wat gebeurde er na 1940?

Charles Beltjenslaan

Eerst gebeurde er een hele tijd niets, totdat het gemeentebestuur van de gemeente Sittard een mooie straat in een nieuwbouwwijk in de Kollenberg vernoemde tot Charles Beltjenslaan. Dat was tenminste al iets.

Stichting Charles Beltjens

In 1982 werden door Jos Daniels uit Sittard en Harrie Strijkers uit Berg aan de Maas plannen gesmeed tot uitgave, respectievelijk heruitgave, van door hen verzamelde materialen. Gaandeweg rijpte bij hen het plan om hiervoor een stichting in het leven te roepen, met als doel om kleine uitgaven over geschiedenis, volkskunde en cultuur in Limburg mogelijk te maken. Maar de stichting moest een naam hebben. Naar een idee van Hein Bovendeaard werd gekozen voor de naam Stichting Charles Beltjens. Nu kwam er een tweede doelstelling bij het instandhouder van de nagedachtenis van hun naamgever, de dichter Charles Beltjens.
Op 23 juni 1987 werd de stichtingsakte verleden voor notaris Wanders in Geleen.

De Stichting ging voortvarend te werk. Met het uitgeven van kleine werken werd begonnen. Daarnaast zou het in 1990 100 jaar geleden zijn, dat Charles Beltjens stierf. De Stichting wilde dat herdenken. Er zou een standbeeld van de dichter worden opgericht en een boek over de dichter worden uitgegeven, waarin zijn verzameld werk zou worden opgenomen. Er werd een comité gevormd om een en ander te realiseren. Door het onverwachte overlijden van Jos Daniels, de gangmaker van het project, op 10 januari 1989 kwam er echter een kink in de kabel.

Literaire avond

Terwijl het project weer was opgepakt, werd de sterfdag van Charles Beltjens op 21 juni 1990  herdacht op een literaire avond met o.a. voordrachten van dr. Peter J.A. Nissen en dr. Wiel Kusters.

Charles Beltjens herdicht

Eveneens ter opluistering van de 100ste sterfdag verzocht de Stichting Charles Beltjens een viertal dichters om op hun eigen  wijze in een gedicht het werk van Charles Beltjens te herdenken. De dichters waren Hans Berghuis, Frans Budé, Leo Herberghs en Wiel Kusters. Hun gedichte werden, onder de titel: Charles Beltjens herdicht, in 1991 gepubliceerd. De tekst van deze brochure is gratis te downloaden vanaf de website http://www.dbnl.org/tekst/berg058char01_01/ . Gebruik de tab Downloads voor het downloaden van een PDF.

Jardin  d’Isabelle

Het gemeentebestuur van Sittard was inmiddels begonnen met het opknappen van de Franse tuin achter het pand Markt 28. In dit pand had vroeger in de tijd van Charles Beltjens de dokter Frans Cornelis de Borman gewoond. De Borman was gehuwd met een dochter van de rijke familie Engelen, vandaar dat de tuin Engelenhof, of misschien wel in het dialect ‘Engelenhaof’ werd genoemd. Isabelle was een dochter van De Borman en Charles Beltjens werd op haar verliefd. Urenlang zat hij met Isabelle in de tuin en droeg zijn gedichten aan haar voor.
Geen wonder dat het gemeentebestuur de opgeknapte tuin de naam ‘Jardin d’Isabelle’ gaf met een mogelijke verwijzing naar Charles Beltjens en zijn Franstalige gedichten.
De tuin maakt nu deel uit van de 24 geheime tuinen van Sittard (zie foto).

Vermakelijk is het verhaal van Wiel Kusters over de tuin in zijn artikel, getiteld: ‘Entree. De bomen van Beltjens’. Hij schrijft dat in het pand Markt 28 nu een Chinees restaurant is gevestigd. Op zekere dag stapt hij daar naar binnen omdat hij wel eens de Franse tuin van de Bormans wilde zien. De Chinezen begrepen zijn verzoek niet, of deden alsof. De onzichtbare achterkant van een restaurant ziet er meestal niet florissant uit. Hij ging onverrichterzake naar buiten.
Via een omweg bereikte hij op de Wal de achterzijde van de tuin. Hier was de tuin wel te betreden, maar hij zag alleen mar bomen. Bomen, die Charles Beltjens mogelijk ook gezien heeft. Verder was de tuin kaal.
Het artikel heeft geen datum, maar Wiel heeft dus de tuin gezien, voordat deze  opgeknapt werd.
beltjens-1

Herdenkingsmonument Charles Beltjens

De Stichting Charles Beltjens had aan de Sittardse beeldhouwer Guus Roebroek de opdracht gegeven om een monument te ontwerpen. Dit gebeurde met steun van de gemeente Sittard en de provincie. Guus Roebroek kweet zich van zijn zaak en op 28 januari 1995 kon het monument worden ingehuldigd door de toenmalige burgemeester J. Tonnaer.
Het beeld kreeg een toepasselijke plaats in de Jardin d’Isabelle.

Math Vleeshouwers was verzocht om hierbij een spreekbeurt te houden. De weerslag van deze spreekbeurt werd later gepubliceerd onder de titel: Onthulling monument Beltjens in de Jardin d’Isabelle. Hij geeft een beschrijving van het beeld en de gedachten van de kunstenaar hierbij. De bronzen buste staat op een hardstenen sokkel, waaruit opengebroken  bronzen stroken verrijzen, verwijzend naar de kooi van de gevangen condor uit het gedicht Le condor captif. De stroken gaan over in de buste, waardoor het lijkt alsof Charles Beltjens ontsnapt aan de Sittardse kooi van onbegrip.

Charles Beltjens Poésies

Ook een andere doelstelling maakte de Stichting waar. In 1995 werd de bundel Charles Beltjens Poésies gepubliceerd met verzamelde gedichten van de dichter. Deze bundel heb ik reeds uitgebreid besproken in deel II, zodat ik hier volsta met een korte beschrijving. De bundel heeft een educatief karakter, omdat de Verzamelde gedichten worden voorafgegaan door twee inleidingen, een van dr. Peter J.A. Nissen met een biografische schets van Charles Beltjens en een van dr. Wiel Kusters over Charles’ gedichten. De inleidingen zijn gebaseerd op de voordrachten, die door beide heren werden gehouden op de literaire avond van 21 juni 1990.

Epiloog

Uiteindelijk heeft de stad Sittard, zij het wat laat, haar stadsgenoot geëerd. Vooral de Stichting Charles Beltjens heeft hier een groot aandeel in gehad. Zij hebben de naam van hun naamgever alle eer aangedaan. Vooral de uitgave van de dichtbundel Charles Beltjens Poésies is een goede zaak. Heet Nederland kan nu kennisnemen van een groot aantal gedichten van hem. En ook het herdenkingsmonument is een goede zaak. Elke dag worden de Sittardenaren herinnerd aan een groot dichter en aan het onrecht wat hem tijdens zijn leven werd aangedaan.

Laat ik eindigen met de slotwoorden, die Math Vleeshouwers sprak tijdens zijn toespraak op 28 januari 1995;

“Beltjens als kunstenaar niet begrepen, als Sittardenaar te laat geëerd. Monument en Verzamelde gedichten, opgericht en uitgegeven dank zij de stichting die zijn naam draagt, vormen een eerherstel”

Maastricht, 17 februari 2017

Pierre Swillens

Bronnen

Berghuis, Hans e.a.
Charles Beltjens herdicht
Uitgeverij Herik, Landgraaf 1991

Kusters, Wiel
Entree. De bomen van Beltjens
in Een korte historische terugblik, Harrie Strijkers, 1995

Strijkers, Harrie
Een korte historische terugblik, Stichting Charles Beltjens 1995

Vleeshouwers, Math
Onthulling monument Beltjens in Jardin d’Isabelle
in Een historische terugblik, Harrie Strijkers, 1995

Valkhoff, P.
Een vergeten Limburgse romanticus,
in De Gids, Jaargang 104, 1940

 

.

 

Charles Beltjens (deel 2)

11 feb

Charles Beltjens en zijn gedichten

Een rijk œuvre

Inleiding

CB_FOTO, 10-05-2002, 11:51, 8C, 1660x2136 (1552+3114), 100%, vroege fotogra, 1/80 s, R45.7, G29.8, B41.9

Charles Beltjens schreef zijn gedichten in het Frans. Waarom dat zo was, heb ik in deel 1 uitgelegd. Omdat het in deze blog zo functioneel is, leg ik het nog eens uit. Bij hem thuis werd uitsluitend Frans gesproken. Zijn moeder was van Waalse afkomst. Hij volgde jarenlang Franstalig onderwijs in Rolduc. Hendrik Peters, zijn directeur aldaar en bekend als flamingant, begon te dichten in het Frans. In Maastricht dichtten de dichters André van Hasselt en Theodore Weustenraad eveneens in het Frans (Nissen 1995, p. 12).

 

 

Charles zal zelf wel hebben ondervonden, dat het dichten in het Frans hem beter afging dan in het Nederlands. Het zoeken naar rijmwoorden bijvoorbeeld. Bij mijn weten zijn er geen probeersels van hem gevonden, waarbij hij dichtte in het Nederlands.

GEDICHTEN

II Cahier de Poésie

Charles Beltjens moet vlak na het beëindigen van zijn middelbare schoolopleiding in Rolduc in 1849 begonnen zijn met dichten. Er is een schrift gevonden, gedateerd 1851, met als opschrift II Cahier de Poésie. De aanduiding II (deuxième) wijst erop, dat er een eerder schrift moet zijn geweest.
In het schrift, dat bewaard wordt in het Gemeentearchief Sittard staan, met potlood geschreven, voltooide en onvoltooide gedichten, zoals het ‘Adieu ã Rolduc’ (Nisssen 1995, p.11).  Hieruit blijkt dat Charles goede herinneringen had aan zijn opleiding in Rolduc.

Valkhoff schrijft, dat hij inzage heeft gehad in het schrift, dat hij overigens ‘een dik kladcahier’ noemt. Hij beschrijft dat uit de voltooide en onvoltooide gedichten blijkt, dat er heel wat in de geëxalteerde jongeling Charles Beltjens omging. Hij somt op: ‘vizioenen van de Hel, liefdesgedachten, romantische dromerijen, verlangens naar een lief wezen, incarnatie van zijn smachtende aspiraties (Valkhoff 1940, p. 311).

Enkele bijzondere gedichten

Ode sur le XXVme anniversaire de l’indépendance nationale de la Belgique schreef Charles Beltjens in 1855 ter gelegenheid van de 25ste verjaardag van de onafhankelijkheid van België, tot stand gekomen in 1830. Eerder had hij al in 1851 geschreven Épitaphe De Louise-Marie Première Reine des Belges.
Dit wijst erop, dat Charles zich meer Belg voelde dan Nederlander.

Aurore…ydille , een liefdesgedicht, dat hij in 1862 schreef aan zijn ex-geliefde Isabelle de Borman. De liefdesaffaire met Isabelle de Borman was reeds in 1852 geëindigd, dus Charles moet dit gedicht dus lang in zijn kast hebben gehad, dan wel aan hebben gewerkt.   Overigens werd dit gedicht in 1883 bij een ‘concours litéraire’ in Verviers bekroond met een eervolle vermelding. In 1885 werd Aurore samen met Le condor captif in Nederland gedrukt bij de drukkerij van Ger Tholen in Sittard.

A l’auteur des chansons des Rues et des Bois schreef Charles in 1866. Victor Hugo had in 1865 in ballingschap in Brussel de bundel Les chansons des Rues et des Bois geschreve. Deze bundel werd in Frankrijk niet goed ontvangen, daarom schreef Charles als bijval aan Victor Hugo dit gedicht.
Er ontwikkelde zich een correspondentie tussen Victor Hugo en Charles Beltjens, die wel een jaar duurde. Victor Hugo moet dus kennis hebben genomen van het werk van Charles Beltjens en dit hebben becommentarieerd.
Het gedicht werd in 1891, na de dood van Beltjens,  gepubliceerd in La Revue Belge.

Le condor captif, dit gedicht schreef Charles Beltjens in mei 1870 toen hij in Parijs verbleef. Hij beschreef een gebeurtenis tijdens een wandeling door de Jardin des Plantes. Het gedicht werd in 1885, samen met het gedicht Aurore, gedrukt door Ger Tholen in Sittard. Het gedicht is zo bijzonder, dat ik er iets meer aandacht aan wil besteden.

Le condor  captif

fbp_untagged_juvenile_condor_3418

Op een stralende morgen in mei 1870, het is 1 mei, wandelt Charles Beltjens in de Jardin desPlantes in Parijs. De Jardin des Plantes is een botanische tuin, waarin ook een dierentuin is gevestigd. Charles zal hier wel vaker hebben gewandeld, maar ditmaal is het een uitzonderlijke dag, zodat Charles lichtelijk in extase raakt.
Plotseling wordt hij opgeschrikt door een angstkreet, een soort wanhoopskreet. Als hij naderbij komt , ziet hij een joelende menigte voor een kooi, waarin een condor is opgesloten. De condor met een vleugelwijdte van wel drie meter doet verwoede pogingen om aan de kooi te ontsnappen. Bij zijn pogingen waait door zijn vleugelslag het stof in de kooi op en buigen de omliggende struiken door de wind. Maar de pogingen slaan te pletter tegen het plafond van de kooi of tegen de omringende tralies.
Uiteindelijk valt de condor reutelend op de grond. Charles heeft compassie met de condor, vandaar zijn gedicht.

Het gedicht omvat 65 strofen van vier versregels. Charles gebruikt de eerste zeven strofen om aan te geven, wat voor een mooie meimorgen het is. Ploteling hoort hij die wanhoopskreet en dan beschrijft hij wat hij aantreft.

De strofen 20 en 21 luiden als volgt:

Dans un cri formidable, il s’eleva, terrible,
Comme s’il eût tenté d’en briser le plafond ;
Sa tête alla frapper la barrière inflexible
Et poussant un long râle, il tombe sur le fond.

Tel qu’un ange déchu, les ailes pantalantes,
Le colosal oiseaigisait silecieux  ;
Par moment,, relevé sur ses jambes tremblantes,
Il geignait tristement, en regardant les cieux.

Wiel Kusters geeft in zijn inleiding ‘Condor en papegaai’ van de bundel Charles Beltjens, Poésies, een vrije vertaling hiervan. Hij schrijft
“Met een ernome kreet kwam hij omhoog, angstaanjagend, alsof hij de bovenkant van de kooi wilde stukslaan. Zijn kop sloeg tegen het onbuigzame traliewerk; reutelend viel hij op de grond. Als een gevallen engel lag de reusachtige vogel met stuiptrekkende vleugels op de bodem van de kooi. Toen hij weer op zijn trillende poten stond, keek hij naar de lucht en kermde droevig  (Kusters 1995, p. 24-25).

Op internet ontdekte ik op de website van Bep Mergelsberg van 17 september 2012 een ‘Nederlandse vertaling van Le Condor Captif van Charles Beltjens’. De vertaler/vertaalster? laat hierbij de oorspronkelijke dichtregel in het Frans volgen oor de vertaalde dichtregel in het Nederlands. Jammer genoeg worden er maar 11 van de 65 strofen vertaald.
Er is wel een vertaling van de strofen 20 en 21. Hieronder laat ik de Nederlandse vertaling hiervan volgen.

In een verschrikkelijke schreeuw, verheft hij zich
(het woord ‘terrible’ wordt hierbij onvertaald gelaten)
Alsof hij probeert het plafond te verbrijzelen
Zijn hoofd stoot zich aan het onbuigzame hekwerk
En, een lange rochel uitstotend, valt hij op de grond.

als een gevallen engel, met trillende vleugels,
Lag de colossale vogel geluidloos;
Soms weer rechtkomend op zijn tillende benen,
Grient hij droevig bij het zien van de hemel.

Het is wel interessant deze letterlijke vertaling te vergelijken met de vrije vertaling van Wiel Kusters.

Wiel Kusters begint overigens zijn inleiding met een verwijzing naar een gedicht van Rainer Maria Hilke ‘Der Panther’, dat deze schreef in 1907. Hilkes gedicht gaat over eenzelfde belevenis als Charles Beltjens in 187l0. Ook hij wandelt in de Jardin des Plantes in Parijs en ziet een dier  in een kooi achter tralies. Ditmaal niet een condor. maar een panter. Ook hier, een dier dat gewend is om in zijn leefomgeving hard te moeten lopen om een prooi te vangen. Nu opgesloten in een kleine ruimte is dat niet meer mogelijk en loopt hij alleen nog maar kringetjes.
Het dier is afgestompt en neemt door de tralies de buitenwereld niet meer waar. Hij houdt zijn oogleden gesloten. Af en toe verheft hij zijn oogleden gedeeltelijk, maar de indrukken, die hij hierbij opdoet, sterven in zijn hart (Kusters 1995, p. 21). De geschiedenis herhaalt zich, na ruim dertig jaar.

Wiel Kusters gaat dan in zijn inleiding uitgebreid in op het gedicht ‘Le condor captif’ van Charles Beltjens. Hij beschrijft hoe Charles mijmert over het feit, dat de gevangen condor in zijn leefgebied hoog boven de Andes majestueus zou kunnen vliegen. En hij gaat ook in op de gedachten van Charles, dat de vogel mogelijk beïnvloed wordt door aromatische geuren, die tot hem doordringen en hem onrustig maken. Vandaar zijn gedrag in zijn kooi. Zo vindt Charles het mogelijk, dat schepen in een nabije haven geuren uit Zuid-Amerika kunnen meebrengen, die door een zacht briesje naar de kooi van de condor kunnen worden gevoerd. De vogelt waant zich in zijn leefgebied en tracht de vrije ruimte te kiezen.

Ook vergelijkt Wiel Kusters het gedicht Le condor captif met producten van andere dichters. Hij stelt hierbij dat Charles schatplichtig zou zijn aan werken van Charles Baudelaire en Edgar Allen Poe door termen en gedachten te gebruiken, die ook in de gedichten van deze dichters voorkomen. Niet zo verwonderlijk omdat er verwantschap bestaat tussen de gedichten van Baudelaire en Poe. Maar dat doet volgens hem niets af aan de authenticiteit van Charles gedicht. Hij beschrijft een belevenis op een mooie mei-dag (Kusters 1995).

Aan het gedicht Le condor captif is in Nederland veel aandacht besteed. Ik schreef reeds, dat in 1885 het gedicht werd gedrukt bij Ger Tholen in Sittard. In 1993 verzorgde drs Ger Theunissen een educatieve editie van dit gedicht en in 1995 werd het gedicht opgenomen in de bundel Charles Beltjens Poésies. Deze bundel is als e-book gratis te downloaden van de website http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=belt002 van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren.

Hardy Mertens componeerde zelfs een muziekstuk ‘Requiem for the captive condor’, dat werd uitgevoerd door de Banda Musicale Monestir. Ik heb dit muziekstuk beluisterd, het is heel mooi. Via Google en de zoekterm le condor captif is dit wel te vinden. Beslist een aanrader.

Charles Beltjens Poésies

Dit is een bundel van gedichten van Charles Beltjens, in 1995 uitgegeven door de Stichting Charles Beltjens.  Over de Stichting Charles Beltjens meer in deel 3. De gedichten zijn geselecteerd door drs. Guus Janssen, voorzitter van de stichting. Hij verzorgde ook het Voorwoord en het Glossarium . De bundel heeft een educatief karakter want de gedichten worden voorafgegaan door twee inleidingen. Een van prof. dr. Peter Nissen, getiteld: Charles Beltjens in zijn tijd, een biografische schets en een van prof. dr. Wiel Kusters, getiteld: Condor en papegaai.

Epiloog

Charles Beltjens was geen lang leven beschoren. Na een lange slopende ziekte stierf hij op 58-jarige leeftijd. Hij had zich wel verzoend met de katholieke kerk. Dat was vooral te danken aan zijn vriendschap met pater Godefridus Jonckbloet, die leraar was aan het Aloysiuscollege aan de Oude Markt in Sittard (Nissen 1995,p. 19). In de laatste jaren was hij bijna elke dag te vinden in het café van Vatter Schiffelers. Men vond hem een zonderling en hij was eenzaam..
Toch is hij waarschijnlijk blijven dichten. Nog twee jaren na zijn dood publiceerde La Revue Belge nog gedichten van hem. Kennelijk had men daar een voorraadje.
Niet gewaardeerd in eigen land, werd hij in België en Frankrijk erkend als een groot dichter.

Laat ik eindigen met de treffende woorden, die Fons Hermans schreef over de laatste jaren van Charles Beltjens:

“De laatste jaren van zijn leven brachten hem naast de geestelijke troosteloosheid, die zijn deel was, ook nog het fysiek lijden van een kwaal, die zijn gezondheid langzaam sloopte. Maar toch zou hij voor zijn dood bij God de rust vinden, die hij zo hartstochtelijk maar vergeefs aan aardse bronnen zocht (Hermans 2014, p.13)”

Maastricht, 11 februari 2017

Pierre Swillens

Bronnen:

Hermans, Fons
Mensen in hun tijd. 12 Limburgse portretten, dbnl 2014  (eerder uitgegeven bij D’n Tomel, Sittard 1966)

Nissen, Peter J.A.
Charles Beltjens in zijn tijd, een biografische schets, in Charles Beltjens Poésies, 1995

Kusters, Wiel
Condor en papegaai, in Charles Beltjens Poésies, 1995

Stichting Charles Beltjens
Verzamelde gedichten, in Charles Beltjens Poésies, 1995

Valkhoff, P.
Een vergeten Limburgse romanticus, in De Gids, Jaargang 104, 1940

 

 

Charles Beltjens (deel 1)

20 jan

Een vergeten dichter uit Sittard

Zijn leven en zijn werk

charles-beltjens-3

Inleiding

Als men vandaag de dag een Sittardenaar vraagt: “Noem eens een aantal bekende Sittardenaren”, dan zal hij of zij in negen van de tien gevallen de naam Toon Hermans noemen. Een aantal zal zich de naam van de stadsprofeet Zefke Mols herinneren of van de zanger Jo Erens. Een aantal mannen zal de namen van de voetballers Willy Dullens en Jan Notermans te binnen schieten.
Maar weinigen zullen de namen van de schrijver Felix Rutten of de dichter Charles Beljens  noemen. Grootheden waar in Sittard straten naar zijn genoemd en standbeelden voor zijn opgericht.

In deze serie weblogs wil ik de figuur Charles Beltjens nader belichten.

Biografie van Charles Beltjens

Charles Beltjens werd op 2 mei 1832 in Sittard geboren. Zijn vader, afkomstig uit Roermond, dreef een grote zaak in modeartikelen in de Limbrichterstraat. Zijn moeder, hoewel in Sittard geboren, was van Waalse afkomst. Zij was een dochter van een Luikse goudsmid, die zich in Sittard gevestigd had.

Eigenlijk was de familienaam volgens het geboorteregister Beltgens, maar aangezien de g in een j werd uitgesproken, had een of andere ambtenaar, dat in de loop der tijd aangepast. De vader van Charles tekende al met de naam Beltjens (Valkhoff 1940, p. 310).

Binnen de familie werd Frans gesproken. Dat was niet zo abnormaal, want binnen gegoede families in Roermond, Sittard en Maastricht werd Frans gesproken. De Waalse afkomst van de moeder zal daar zeker aan hebben bijgedragen.

Charles ging in Sittard naar de lagere school. Na beëindiging van de lagere school, stuurde zijn vader hem naar het College Kallen, een onderwijsinstituut in 1831 opgezet door de Sittardse priester Andreas Kallen. Aan deze onderwijsinstelling werd o.a. in Latijn en Grieks, Frans, Duits en Nederlands en wiskunde onderricht. Charles verbleef hier in het studiejaar 1842-1843

Rolduc

Waarschijnlijk achtte zijn vader deze opleiding niet adequaat en misschien hoopte hij wel dat Charles priester wilde worden Charles had nog vier broers, een priester in de familie was dus niet gek. Hij stuurde hem in 1843 naar de onderwijsinstelling in Rolduc. Rolduc had tussen 1830 en 1843 gefungeerd als klein seminarie van het bisdom Luik. De opleiding was dus Franstalig en gericht op ‘het ambt van priester.
Inmiddels was de opleiding overgegaan naar het pas opgerichte vicariaat in Limburg en inmiddels vrijgegeven voor niet-priesterstudenten. De opleiding bleef Franstalig. De van Weet afkomstige priester Hendrik Peters was de directeur. Hij had veel belangstelling voor de letterkunde en bracht dit over op de leerlingen. Merkwaardigerwijs was zijn belangstelling voor  de Vlaamse letteerkunde het grootst, terwijl voor de leerlingen van Rolduc een strafsysteem gold, wanneer zij niet Frans spraken tijdens en buiten de lessen. Bovendien ging hij later dichten in de Franse taal. Onmiskenbaar heeft hij een grote invloed gehad op de literaire ontwikkeling van Charles Beltjens, alsmede op diens voorliefde voor de Franse taal.
Bovendien legde Peters bij de opleiding een nadruk op de muzikale vorming van de leerlingen, Dit is waarschijnlijk de reden waarom Charles later viool  is gaan spelen (Nissen 1995, p. 10-11). Charles Beltjens had geen ambitie om priester te worden, maar de opleiding in Roldus zal hij met plezier hebben gevolgd.  Hij vertrok hier in 1849.

Verdere loopbaan

Of Charle in Rolduc al gedichten heeft geschreven, is niet bekend, maar kort na zijn vertrek aldaar moet hij met dichten zijn begonnen Hij schreef zijn gedichten uitsluitend in het Frans. Waarom hij zijn gedichten in het Frans schreef is niet zo verwonderlijk. Thuis sprak hij steeds Frans, zijn opleiding in Rolduc was Franstalig, zijn directeur Peters schreef als flamingant uitsluitend in het Frans. Bovendien schreven de Maastrichtse dichter André van Hasselt en Theodore Weustenraad in het Frans (Nissen 1995, p. 12).

Er is een schriftje gevonden, gedateerd 1851, waarin Charles met potlood voltooide en onvoltooide gedichten had geschreven. Een van de gedichten was getiteld ‘Adieu à Rolduc’. Op het schriftje had hij geschreven: II. Cahier de Poésies, hetgeen erop wijst dat er een eerder geschrift moet zijn geweest (Nissen 1995, p. 11). Valkhoff noemt dit geschriftje overigens een dik kladcahier (Valkhoff 1940, p. 311).

Als hij geen priester wilde worden, dan moest hij maar een vak leren. zo oordeelde de vader van Charles Beltjens en hij stuurde hem naar een oom in Leuven, om daar het vak van koopman te leren. Maar de dromerige Charles was niet geschikt voor het harde zakelijke leven. En na enige jaren keerde hij terug naar Sittard.

Nissen schrijft, dat niet bekend is, waar Charles Beltjens in de vijftiger en zestiger jaren van de negentiende eeuw precies heeft verbleven. Hij schrijft, dat dichters wel vaker een periode hebben, die zich aan de historische waarneming onttrekt (Nissen 1995, p. 13). Vast staat wel, dat hij zich bezig bleef houden met het maken van gedichten.

Romance met Isabelle de Borman.

In 1823 vestigde Frans Cornelis de Borman zich als geneesheer in Sittard. Hij had gestudeerd aan de univeriteit van Luik. Hij betrok een statig herenhuis aan de Markt. Daar achter lag een mooie Franse tuin, die reikte tot de Wal.
De Borman was een vermogend man en bereikte een hoog aanzien in Sittard. Zo was hij lid van de gemeenteraad.
Hij hield bijeenkomsten met gelijkgestelden en gelijkgezinden, waarbij gesproken werd over kunst en cultuur en gemusiceerd. Charles Beltjen kreeg toegang tot dit gezelschap, waarschijnlijk omdat hij kon vioolspelen. Het isook mogelijk, dat hij een klankbord vond voor zijn gedichten.

De Borman had een knappe dochter, Isabelle. Charles ontmoette haar en spoedig ontwikkelde zich een romance tussen beiden. Charles was met zijn lange haren en baard een flamboyante verschijning en Isabelle werd zijn muze. Urenlang zaten ze in de tuin en dan las Charles zijn liefdesgedichten, die hij voor haar geschreven had, voor.
Toen de rlatie serieus werd, verbrak vader De Borman deze. Hij vond Charles geen portuur voor zijn dochter. Charles raakte verbitterd en hij vertrok uit Sittard naar Brussel.

Brussel

Charles voelde zich als Franstalige dichter toch al meer Belg dan Nederlander. In 1855 schreef hij het lange gedicht ‘Ode sur le XXVme Anniversaire de l’Indépendance Nationale de la Belgique’ (Nissen 1995, p. 13).

Hij schreef een aantal brieven naar zijn ex-geliefde Isabelle, waarbij hij haar vader verweet, dat deze de relatie verbroken had vanwege standsverschillen. De Beltjens waren weliswaar welgesteld, maar het waren maar kooplieden. Het is de vraag of dat de enige reden was voor vader De Borman. Hij hield niet van de flamboyante bohemienachtige levensstijl van Charles, noch van diens liberale ideeën.

Parijs

Zeker is dat Charles Beltjens in de tweede helft van de zestiger jaren in Parijs verbleef. Deze jaren hebben grote invloed gehad op zijn dichten, zowel inhoudelijk als stilistisch. Hij kwam in contact met grote Franse schrijvers en dichters. Hij correspondeerde een jaar met Victor Hugo. Hij kwam in aanraking met het liberale gedachtengoed van Franse poëten. Hij zwoer het Godsbeeld af en maakte zich de ‘klassieke-heidense’ gedachtewereld in zijn gedichten eigen.
Hij zwoer eveneens de romantici af en sloot zich aan bij een groep jonge dichters, die zich de Parnassiens noemden en voor een minder hoogdravende stijl kozen (Nissen 1995, p. 15)..

Terug in Sittard

In 1872 keerde Charles Beltjens weer terug naar Sittard. Hier bleef hij de onbegrepen dichter en de eenling. De voedingsbodem, zoals in Parijs, ontbrak hier. Men beschouwde hem als een zonderling, een bohemien, die men dagelijks in een café kon aantreffen.

Wel bleek, dat Charles Beltjens zich in zijn laatste levensjaren weer met God verzoend had. Dat was te danken aan zijn relatie met de pater Godefridus Jonckbloet, leraar aan het Sittardse Aloysiuscollege aan de Oude Markt. Hij behandelde tijdens zijn lessen gedichten van Charles. Hij prees de stilistische kwaliteiten van Charles, ofschoon hij het vaak niet eens was met de inhoud.
Charles stierf op 20 juni 1890, voorzien van de laatste sacramenten, eenzaam, maar toch verzoend met God (Nissen 1995, p. 18).

Epiloog

Charles Beltjens is een ondergewaardeerde dichter. Hij had het lot, dat hij geboren werd in een provinciestadje, waar zijn werk niet werd begrepen. Bovendien had hij door zijn Franstalige gedichten een beperkte lezerskring. Er is weinig van hem gedrukt, tot 1995 geen enkele bundel. Eerst in 1995 bracht de Stichting Charles Beltjens de bundel Charles Beltjens Poésies uit.

Valkhoff schrijft:
(…) ik bedenk hoe geheel anders zijn lot had kunnen zijn, als hij, in Frankrijk geboren, daar geleefd had te midden van gelijkgezinde dichters. Zou hij dan niet voortdurend tot  meer en beter werk geïnspireerd zijn, waarvoor de aanleg bij hem aanwezig was?  (…) (Valkhoff 1940, p. 322).

Woorden waar weinig aan toe te voegen is.

Maastricht, 18 januari 2017

Bronnen:

Nissen, Peter J.A.
Charles Beltjens in zijn tijd, een biografische schets, in Charles Beltjens Poésies, 1995

Kusters, Wiel
Condor en papegaai, in Charles Beltjens Poésies, 1995

Valkhoff, P
Een vergeten Limburgse romanticus, in De Gids, Jaargang 104, 1940

 

.

 

 

 

 

Etymologie van woorden in het Maastrichts dialect

28 dec

Gebruik van leenwoorden

Vindingrijkheid of dagelijks afwijkend gebruik

Inleiding

In het ‘Mestreechs’ (Maastrichts dialect) komen veel woorden voor, die duidelijk een oorsprong hebben in de taal van een ander land. Leenwoorden dus. Een verschijnsel,, dat ook in het Algemeen Beschaafd Nederlands voorkomt, denk aan anglicisme en germanisme. Zo zijn er in het ‘Mestreechs’ veel woorden te vinden, die een Franse oorsprong hebbend.  Dat is niet zo gek, want in de negentiende eeuw werd in Maastricht in gegoede kringen Frans gesproken. Dat was trouwens niet alleen in Maastricht het geval, maar ook in Roermond en Sittard kwam dit voor. In de kringen waar geen Frans werd gesproken, nam men de Franse woorden over. Zo ook in de volkswijken, maar daar werden ze verbasterd. Mère (moeder) werd ‘meer’ en ‘père’ werd ‘peer’.

In deze blog wil ik een aantal van die uit het Frans afgeleide woorden weergeven. Hierbij beperk ik mij tot woorden, die in het ‘Mestreechs’ zijn verbasterd. Franse woorden, die ongewijzigd zijn gebleven, zijn duidelijk herkenbaar en behoeven geen toelichting. Bovendien beperk ik mij tot woorden, die in de woordenlijst van de website ‘Mestreechter Taol’ voorkomen. De website ‘Mestreechter Taol’ maakt zich verdienstelijk om van de Maastrichtse woorden de didactische en  grammaticale  kenmerken weer te geven. De redactieraad bepaalt welke woorden worden opgenomen en voegt nieuwe woorden toe.
Dat zij hierbij regels toepassen is logisch, al zijn die niet altijd even duidelijk.’Spekeleeriezer’ (bril), wat ik wel een leuk woord vind, komt er niet in voor, maar wel ‘memmestieper’ (bh). ‘Pieletuutsje’ (condoom) haalt het niet, dat is begrijpelijk. Maar ook ‘krapuul’ (volk van minder allooi) staat er niet in en dat is toch afgeleid van het Franse woord ‘crapul/e’. Opvallend is ook dat woorden als ‘kwieziejonaer’ of ‘kwizzionjèr’ ontbreken, daar deze duidelijk te herleiden zijn tot het Franse ‘cuisinière’ (fornuis).

Tevens vermeld ik woorden uit andere taalgebieden, of ontleend aan het (oud)Nederlands.  Let wel! Mijn lijstje met  woorden in deze blogs is niet uitputtend, maar bevatten slechts woorden, die ik bij mijn zoektocht ben tegengekomen.

Leenwoorden uit het Frans

kezjem (veertiendaags loon), Fr. quizaine;

kengkee (olielamp), Fr. quinquet;

sjevraoje (rilling van de kou), Fr. chaud-froid;

kemissie (boodschap), Fr. commission;

kalbas (handtas), Fr. calebasse;

petik (klein huisje of winkeltje), Fr. boutique;

 kaffee (café), Fr. café;

kerreljong (carillon ), Fr. carillon;

koljee (collier), Fr. collier;

sjiek (1. elegant, 2. goed, gepast, 3. leuk), Fr. chic;

gezèt (krant), Fr. gazètte;

kervat (stropdas), Fr. cravate;

chariteit (liefdadigheid), Fr. charité;

boezjere (reageren), Fr. bouger

drappo (drapeau), Fr. drapeau

 

Leenwoorden uit het Duits

jatse (haastig lopen, op pad zijn, op stap zijn), Rijnlands jatzen;

zedeleer (armstoel), Du. Sedel;

fisternölle (knutselen), Akens fisternölle;

aomzeik (mier), Akens omeseeck;

sjotelsplak (vaatdoek), Akens sjottlsplack;

kuusj (varken), Du. küsch.

 

Leenwoorden uit het Engels

clojn (clown), Eng. clown, Ned. (1847) clown.

 

Leenwoorden uit (oud)Nederlands 

sjeze (hard lopen of rijden), Ned. (1923) sjeezen;

rijstartel (veter), oudNed. (1300) rien+staert;

astrant (brutaal), Ned. (1669) assurant, Fr. assurant;

bäörs (beurs), oudNed. (1240) burse;

kemedie (toneelspel, schouwburg), Ned. (1549) komedie;

sjokkolaat (chocolade), Ned. (1644) cholate, Sp chocolata;

teleur (eetbord), Sermoen (1729) talleur, Du. Teller;

piering (regenworm), Ned. (1410) pier.

Epiloog

In Maastricht werd vroeger wel eens gezegd: “Höbste al de calorifèr ope gedrejd?”, hetgeen betekende ‘heb je al de centrale verwarming aangezet’. Het woord ‘calorifèr’ zul je in Maastricht waarschijnlijk niet meer horen. Zo gaan veel Franse woorden verloren. Ik denk dat ook niemand meer zegt, dat hij iets in zijn ‘calepin’ (notitieboekje) moet schrijven. In de volksmond werd hier trouwens ‘kallepin’ van gemaakt. Franse leenwoorden verdwijnen dus.

Daar staat tegenover, dat de Maastrichtenaar steeds nieuwe woorden bedenkt. Zo promoveerde Facebook tot ‘Snoetsebook’ en ‘Bakkesbook’. Woorden die de woordenlijst van de ‘Mestreechter Taol’ wel niet zullen halen.

Ook op het gebied van gezegdes is de Maastrichtenaar vindingrijk. Van iemand, die voor alles een oplossing heeft, wordt gezegd: “Dae gebruuk ‘ne piering es rijstartel” (die gebruikt een regenworm als veter). Je moet er maar opkomen.
Dergelijke gezegdes verdienen overigens geen schoonheidsprijs, maar er komen twee woorden in voor, die in mijn lijstje staan.

Laat ik als een echte Sjeng eindigen met ‘Nao Väöre’.

Maastricht, 28 december 2016

Pierre Swillens

Naschrift 1
Nadat ik de woorden ‘Nao Väöre’ had geschreven, heb ik op internet naar deze woorden ‘gegoogeld’, meer om te kijken of ik ze goed geschreven had. Wat schetst mijn verbazing, dat Trajekt Maastricht deze woorden als slogan gebruikt voor haar maatschappelijke projecten en wel met volle kracht Nao Väöre.
Overigens zijn volgens mij de woorden voor het eerst gebruikt als aanmoediging bij de voetbalwedstrijden van MVV. Daar waren de spelers de weg wel eens kwijt.

Naschrift 2
Toen ik na het schrijven van dit blog bladerde in het boek ‘Mestreechs – ’t Verhaol vaan eus Taol’, in 2009 geschreven door Flor Aarts, kwam ik op de pagina 99 onderstaand ‘Leesplenkske vaan de Mestreechter Taol’ tegen. Dit leesplenkse dateert van 1983 en heeft dus niets met de website ‘Mestreechter Taol’ te maken. Wel staan de woorden, met een enkele uitzondering, in hun woordenlijst.
Ik wil nog in het leesplenkske wijzen op het woord ‘kräölke’ (koorzangertje in de kerk), dat afgeleid is van het Franse ‘choral‘.

knipsel-leesplankje-irf-cs2

 

 

 

 

 

 

Voor het eerst in aanraking met Vrouwe Justitia

28 nov

Niet opvolgen van een ambtelijk bevel

First offender

 

justitia-3Inleiding

Laats zei mijn vrouw Mientje tegen me: “Je schrijft altijd blogs over jezelf . Schrijf ook eens iets over mij. Dat ik op 15-jarige leeftijd in aanraking ben geweest met de politie”. “Prima”, zei ik, “maar dan moet je me eerst het hele verhaal vertellen”. Mientje wist zich echter maar weinig te herinneren van het voorval. Het onderstaand verhaal is authentiek, maar grotendeels gereconstrueerd.

Dansen op zondag

Als jong meisje was Mientje dol op dansen. En daarom trok ze met haar hartsvrienden Mia (de tweede uit de vele Mia’s in Mientjes leven) op zondag vaak erop uit om in het dorp Born of de omliggende dorpen te gaan dansen. Dat ze als 15-jarige nog niet de toegestane leeftijd (16 jaar)  had, dat deerde haar niet. Daarvoor vond ze dat dansen veel te leuk. Van haar moeder mocht ze, mits ze maar om tien uur ’s avonds thuis was. En dat was een strike regel, bij te laat thuiskomen geen dansen.

Dansen in Obbicht

Op een zondag in het voorjaar van 1949 was er dansen in Obbicht en wel in de danszaal van Tom Op de Kamp. Mientje en Mia besloten om daar naar toe te gaan. Mia had echter geen fiets, dus Mientje was verplicht om haar achter op de bagagedrager van haar fiets mee te nemen. Dat was bij de wet verboden, maar een kniesoor die daar op lette.

Het dansen verliep voorspoedig en de dames amuseerden zich. Af en toe was er controle van de politie. Dan werd er het sein “Politie” gegeven en vluchtten alle dames-onder-de-16-jaar naar de WC, zo ook Mientje en Mia. Als het sein veilig was, kwamen ze weer te voorschijn.
De politie wist dat wel, maar ze waagden zich niet op de dames-WC. Zij gingen naar buiten om daar te wachten, de dames in overtreding zouden toch een keer naar buiten komen.

Stopbevel politie

Aan het dansfestijn kwam een einde en ze moesten zich haasten om op tijd (10 uur) thuis te zijn. Ze waren net bij de danszaal vertrokken, toen ze het bevel “Halt politie” hoorden. Mientje raakte in paniek. Als ze zich nu met de politie moesten bezighouden, dan werd de klok van tien uur in Born niet gehaald. Mientje besloot door te fietsen en zette er een vaartje in. Om in Born te komen, moesten ze de sluis over het Julianakanaal overteken. De weg er naar toe was een lange onverlichte weg. Bij de oprit naar de sluis gekomen, kon Mientje niet meer en ze vroeg Mia om af te stappen en de oprit te lopen. We zijn ze nu toch wel kwijt. Maar hier had Mientje buiten de waard gerekend, in dit geval de dienders van de Heilige Hermandad.  Ze waren door de politieagenten te fiets gevolgd en waarschijnlijk wachtten deze tot de overgang van de sluis, die uitstekend verlicht was. Maar nu moesten ze wel ingrijpen en confronteerden de dames met hun aanwezigheid. Met behulp van een zaklamp werden de personalia genoteerd, waarna de dames hun weg konden vervolgen. Het recht had gezegevierd. Twee volwassen agenten in achtervolging van twee gevaarlijke tieners, die niet hadden willen stoppen op hun daartoe gegeven bevel.  Mientje vertelde wijselijk thuis niets van het voorval. Het was wel een enerverend avontuur geweest na een avondje dansen.

Dagvaarding

Enkele weken later viel er een grote bruine enveloppe met een aantal papieren in de brievenbus. Het bleek om een dagvaarding te gaan voor een rechtszitting in Sittard. Mientje moest toen wel alles opbiechten. Wonderlijk genoeg reageerde haar moeder erg laconiek. Zij (Mientje) had zich in de nesten gewerkt en moest maar zien hoe ze er uit kwam. Mientje noteerde datum, tijd en plaats in Sittard. Zij moest zelf uitzoeken waar ze moest zijn en ze herinnert zich nu alleen nog maar een groot gebouw met een grote deur, een lang gang en weer een grote deur. Die deur maakte ze open en toen kwam ze terecht in een rechtszitting, die op dat moment plaatsvond. Bij de deur stond een rij van vijf politieagenten. Een van de agenten bekommerde zich om haar en vroeg, wat ze kwam doen. Mientje liet haar dagvaarding zien, welke de politieagent grondig bestudeerde. Uiteindelijk zei hij:  “Juffrouw, deze zaak is al geweest, U had hier om negen uur moeten zijn en niet om tien uur”. Mientje had zich dus een uur in het tijdstip vergist. Boos nam zij afscheid met de mededeling: “Hier zullen ze mij nooit meer zien”.

Juridische consequenties

Mientje kan zich niets meer herinneren van de documenten. Helaas zijn ze ook niet bewaard gebleven. Nu zouden ze interessant zijn geweest, want naast de dagvaarding met de tenlastelegging, zal er ook het proces-verbaal van de politieagenten bij gezeten hebben. Dan was ook duidelijk geweest bij welke rechtbank ze zich had moeten vervoegen. Nu valt er allen maar te gissen.

Aan te nemen is, dat de verbaliserende politieagenten melding hebben gemakt van drie overtredingen en een misdrijf, waaraan Mientje zich had schuldig gemaakt.

Mientje had en was

– aanwezig geweest op een danszaal zonder de leeftijd van 16 jaar te hebben bereikt;
– gereden met een fiets zonder verlichting;
– gereden op een fiets met een persoon op de bagagedrager en
– niet voldaan aan een ambtelijk bevel.

Genoeg voor een dagvaarding dus. Mia kreeg geen dagvaarding, waarschijnlijk werd haar alleen de aanwezigheid onder de zestien jaar op een dansvloer ten laste gelegd.

Wat zal de rechter hebben beslist. Zeker is, dat Mientje bij verstek is veroordeeld. Nu kan de rechter haar als ‘first offender’ hebben vrijgesproken. Een boete opleggen aan een vijftienjarige is ook niet zinvol. Hij kan haar ook schuldig hebben verklaard zonder strafoplegging. We zullen het waarschijnlijk nooit meer te weten komen, tenzij er hier of daar een aantekening in haar dossier staat. Zelf heeft zij nooit meer iets van de rechtszitting gehoord. Voor haar ging het leven weer verder. De enveloppe met papieren verdween op een gegeven moment, waar moet je ook zo’n grote enveloppe in een gezin met zes kinderen bewaren.

Epiloog

In 1949 stond handhaving bij de politie hoog in het vaandel. De politie was na de oorlog in 1945 opnieuw opgebouwd en er was veel hulppolitie aangetrokken. Mogelijk waren deze dienders van de hulppolitie en moesten ze zich nog bewijzen. Dan ga je op een zondag de aanwezigheid van onder-de-zestien-jarige-meiden op een danszaal controleren. Als ze dan ook nog zonder licht en met een persoon op de bagagedrager rijden en bovendien niet reageren op een stopbevel, dan is het kat-in-het-bakkie. En een gedegen achtervolging waard. De andere onder-de-zestien-jarigen maakten zich ijlings uit  de voeten, er was immers geen politie meer.
De vraag is, of de rechter een dergelijke handhaving op een stel in weze onschuldige tieners wel adequaat vond en derhalve tot vrijspraak oordeelde.

Dansen heeft Mientjes leven wel verder beïnvloed. Op Pinksteren 1949 kwam ik terug van mijn militaire diensttijd in het vroegere Nederlands Oost-Indië. In juni daaraanvolgend trof ik Mientje voor het eerst op een provisorische dansvloer in een wei tijdens een Federatief Schuttersfeest te Buchten, gemeente Born. In september trof ik haar weer, nu in een danszaal op de kermis in Born. Sinds die tijd zijn we samen blijven dansen.
Ik ken Mientje dus 67 jaar, waarvan 61 jaar in de echt.

Mientje heeft woord gehouden en zij is, behoudens een enkele bekeuring voor een snelheidsovertreding, niet meer in aanraking geweest met Vrouwe Justitia.

Maastricht, 28 november 2016

Pierre Swillens

 

 

 

 

 

Kal Plat

12 nov

Bevorderen van het spreken van Limburgs dialect

Waar gaat het vaak over

Inleiding

Het is opvallend dat de laatste tijd steeds meer wordt aangedrongen op het spreken in het Limburgs dialect. Alsof men bang is, dat dit in de loop van de tijd verloren gaat. Vandaar de aansporing ‘Kal Plat’ (praat dialect). En dat geldt niet alleen voor de Limburgers onderling, maar ook de lagere overheden en de provincie moedigen dit aan. Al zal hier het gebruik van het  Limburgs dialect op informele wijze plaatsvinden, dus voornamelijk mondeling. De officiële taal blijft uiteraard het Nederlands.

Men heeft de neiging om ‘vals plat’ in plaats van ‘Kal Plat’ te schrijven. Vals plat wordt door de Belgen gebruikt om in de wielrennerij een langzaam oplopende weg aan te duiden. Trouwens de Belg spreekt ook over ‘plat water’, waarmee bronwater zonder prik wordt bedoeld, Spa-blauw dus. De Limburger gebruikt het woord ‘plat’ voor zijn dialect. Maar niet alleen de Limburger, in Aken wordt ‘Öcher Plat’ gesproken en in Maasmechelen (België) spreekt men ‘Plat Mechels’.
Niet in Maastricht, daar spreekt men de ‘Mestreechter Taol”. ‘Plat Mestreechs’ is daar weer wat anders, zoals we verderop zullen zien.

Kal Plat

Facebook
Zelfs de sociale media worden gebruikt om het hanteren van het Limburgs dialect te bevorderen. Zo is er de Page ‘Kal Plat, waar eenieder berichten, tekeningen, foto’s en filmpjes over het Limburgs dialect kwijt kan. Er wordt veelvuldig gebruik van gemaakt.

Een andere Page heeft een lange naam en noemt zich ‘Ich kal plat en steit dig dat nit aan duij ich dich een oug oet’. Dat is wel een hele agressieve manier om het Limburgs dialect te promoten. Ook zonder de aanmoediging ‘Kal Plat’ praten mijn vrouw en ik, alsmede de kinderen Limburgs dialect met elkaar. En als iemand dat niet kan, of om de een of andere reden niet wil, dan respecteren we dat.
Bovendien staan wat foutjes in de naam, zoals het  gebruik van dig en dich en ‘een oug’ moet in het Limburgs ‘ein oug’ zijn.

Campagne
Onlangs is de gemeente Eijsden – Margraten gestart met een campagne ‘Kal Plat’, onder auspiciën van de Veldeke Stichting en met steun van de Provincie Limburg.

Waar gaat het vaak over?

Lichaamsdelen
Onlangs las ik in het Historisch Jaarboek voor het Land van Zwentibold, jaargang 1983, een artikel van prof. dr. A. Chorus, getiteld: TYPEN VAN LEVENSSTIJL BINNEN EEN LIMBURGSE FAMILIE ROND 1900. Prof. Chorus was tot 1979 gewoon hoogleraar psychologie aan de Leidense universiteit. In dat jaar ging hij met emeritaat. Hij was in 1909 geboren in Munstergeleen (Limburg). Na zijn emeritaat schreef hij artikelen over mensen uit Munstergeleen of over Limburgers in het algemeen.
Het betreffende artikel gaat over een Munstergeleense familie, namelijk de nazaten van Netje Kallen, geboren in 1844 in Munstergeleen. Hij begint zijn artikel met een spotversje over Netje Kallen en dat gaat als volgt:

Netje Kallen
waor gevallen
in e getske
op heur betske.

‘Getske’ is het verkleinwoord van ‘gats’ (smal pad) en ‘betske’ is het verkleinwoord van ‘bats’ (bil). Netje was dus gevallen op een van de paadjes van haar woonhuis naar het dorp. Het  versje werd ook nog gebruikt na haar dood, zodat de herinnering aan Netje Kallen bleef.
Prof. Chorus zal dit versje ergens van hebben overgenomen. Er staan een paar foutjes in. De uitgangs-n wordt in het Limburgs niet uitgesproken, dus het moet zijn ‘Kalle’ en ‘gevalle’. Nu is ‘kalle’ in het Limburgs ook praten, vandaar de uitdrukking ‘Kal Plat’.

In een eerdere weblog sprak ik over het Boorse dialek (dialect van het dorp Boorsem in Belgisch Limburg). Ik besprak daar een samenvatting van broer en zus Mathieu en Godelieve Opdenacker, die korte verhalen, spreuken en gezegdes in het Boorse dialek hadden verzameld.

Bij de gezegdes kwam de aanduiding ‘get op de plank höbbe’ voor. Hiermede worden de lichaamsdelen van een rondborstige dame bedoeld. Een gezegde, dat in de  contreien Obbeg (Obbicht) en Beeg (Grevenbicht) ook voorkwam.

Fecaliën

‘kakke’

Beginnen we met het woord ‘kakke’ (poepen). In mijn huidige woonplaats Maastricht wordt het woord ‘kakke’ wel gebruikt in spreekwoorden en gezegdes. Een zoektocht op de website ‘Mestreechter Taol’ levert een aantal resultaten op, waaronder:
“Dee gelök heet, hoof mer in z’n hand te kakke, daan heet ‘r ‘n’ vlaoj” (een geluksvogel dus).

‘sjiete’

Nemen we het woord ‘sjiete’ (schijten), minder net dan ‘kakke’, dat komen we vaak in het Limburgs dialek tegen.  In het verhaal van Mathieu en Godelieve Opdenacker vond ik het gezegde: “Strònt, wëe hèèt dich gesjete?” (van wie is die stront?). Een uitdrukking, die ook in de contreien van Obbeeg en Beeg voorkwam.
Het verhaal is rijkelijk geïllustreerd met tekeningen, zo ook van voorgaand gezegde. Ik wil jullie die niet onthouden.

knipsel-kal-plat-2In de woordenlijst van het Gelaens (Geleens) dialek, te vinden op de website van de Limburgse dialecten, komen 115 gezegdes voor. De eerste luidt:
– Aan de diarree zijn wordt in het Gelaens ‘Aan de sjiet zin’. Heel toepasselijk dus.

Ook op de website Mestreechter Taol komen bij het zoekwoord ‘sjiete’ 22 resultaten voor, waaronder:
– Alles is meuglek, mer neet ‘ne naakse in z’n brook sjiete (niet alles is mogelijk). Hierop bestaat een variant ‘ne naakse in z’n tes pisse (een naakte in zijn broekzak plassen).

‘pisse’

Hierbij zijn wij bij het woord ‘pisse’ (plassen). In de Kirchröadsjer Dieksiejoneer (Kerkraadse Dictionaire) vond ik het versje:

Andris, pis in de kis
Pis derneëver, krieste e sjtuk leëver.

De betekenis hiervan heb ik niet kunnen achterhalen. Als iemand dat weet, houd ik mij aanbevolen.

Ook op de website Mestreechter Taol komen bij zoeken naar ‘pisse’ resultaten voor. Een heb ik er voorgaand reeds genoemd. Een andere was:
– Alle bate helpe zag de begijn en ze pisde in de zie (alle kleintjes helpen), ‘zie’ is zee.

Op de Facebook-page met de lange naam, vond ik een toepasselijke tekening

knipsel-kal-plat-1‘opsjöpper’ betekent opschepper en ‘Nein maan…. neerstein’ staat voor Nee man…nierstenen

In de Inleiding had ik het over ‘Plat Mestreechs’. Om dit te illustreren, volgt hier een waar gebeurd verhaal, mij verteld door een rasechte Maastrichtenaar z.g. Het verhaal gaat als volgt: Op de Boschstraat in Maastricht had een huisarts zijn praktijk. Hij had ook patiënten uit een volkswijk, gelegen achter de Boschstraat. Op een zekere dag wordt aan de deur gebeld. De dokter doet open, staat er een jongetje aan de deur, laten we hem maar Lowieke noemen, duidelijk afkomstig uit de volkswijk. Het jongetje zegt: “Menier de dokter, heij is de zeik van meer” (Meneer de dokter, hier is de plas van moeder). De dokter is geaffronteerd door deze taal. Hij weet, dat Lowieke nog een ouder broertje heeft en hij zegt: “Had Sjengske dat niet kunnen brengen”, waarop Lowieke riposteert met: “Nei menier de dokter, dae is te astrant in z’n moul” (neen meneer de dokter, die is te brutaal met zijn mond). Het kon dus nog platter.
Toelichting: In Maastricht werd indertijd in veel gegoede families Frans gesproken. Het woord ‘mère’ voor moeder werd ook door niet-Franssprekende families overgenomen. In de volkswijken maakte men daar ‘meer’ van.

Epiloog

De aansporingen ‘Kal plat’ en ‘Ich kal plat’ zijn natuurlijk leuk en zullen wel een effect hebben. Op internet werd de vraag gesteld: “Kal plat, charmant of irritant”. Ik zou zeggen, beide. Er zullen altijd voor- en tegenstanders zijn. ‘Kal plat’ is alleen zinvol, wanneer je het dialectspreken beheerst. Aan de niet-dialectspreker gaat deze aansporing voorbij, tenzij hij of zij, ingeburgerd in Limburg, het dialect wel wil leren.
Het gaat erom, wat de jeugd doet. Vroeger hoorden de kinderen hun ouders dialect praten, onderling en tegen de kinderen. Tegenwoordig met de koptelefoon op, of spelend met de iPhone horen ze dat niet meer. Ze horen vaker Engels, dan Nederlands, laat staan dialect.
Ik ben benieuwd op welke doelgroep de campagne van Eijsden-Margraten zich richt. Wordt de jeugd hierbij betrokken.

Maastricht, 12 november 2016
Pierre Swillens

Tweede crash Brits bombardementsvliegtuig boven Grevenbicht

28 okt

OORLOGSHANDELINGEN GEDURENDE TWEEDE WERELDOORLOG

SHORT STIRLING MARK III

Inleiding

In mijn vorige blog gaf ik een ooggetuigeverslag van het neerstorten van een Brits bombardementsvliegtuig boven Grevenbicht gedurende de Tweede Wereldoorlog. Dat was op 15 oktober 1941. Bijna twee jaar later, in de nacht van 13 op 14 juli 1943 was ik wederom ooggetuige van het neerhalen van een Brits bombardementsvliegtuig boven Grevenbicht. Ditmaal betrof het een Short Stirling Mk III bommenwerper. Het vliegtuig werd boven Grevenbicht geraakt, maar kwam uiteindelijk over de Maas in het dorp Rotem in België terecht.

Wat was er gebeurd?

knipsel-stirling-6
afb.1 Britse bommenwerper Short Stirling Mark III

In de avond van 13 juli 1943 steeg er vanaf een Brits vliegveld een Short Stirling Mk III bommenwerper (zie afb. 1) voor een vlucht naar Duitsland, met als doel het bombarderen van doelen in de stad Aken. Rond middernacht werden we wakker gehouden door motorgeronk in de lucht. De Duitsers zochten het luchtruim af met zoeklichten en plotseling had een zoeklicht  een vliegtuig in het vizier. Onmiddellijk sloten twee zoeklichten aan en de drie zoeklichten hielden het vliegtuig in het kruispunt van de stralen gevangen. Het vliegtuig was duidelijk op de terugweg naar Engeland.
Later bleek dat het ging om een Short Stirling Mk III bombardementsvliegtuig, een viermotorig toestel met een 8-koppige bemanning.
Plotseling verdween het toestel uit de stralen. Het was duidelijk geraakt door een nachtjager en neergestort. Twee zoeklichten doofden, een bleef verticaal branden. Even later vloog een Duitse nachtjager verticaal door het zoeklicht. Het vloog laag voor herkenbaarheid.

In die tijd, 17 jaar oud, was ik zeer  geïnteresseerd in alles wat met vliegtuigen te maken had. Ik herkende het vliegtuig als een Messerschmitt Me-110 (zie afb. 2). De Messerschmitt Me-110 was een lichte tweemotorige jachtbommenwerper. Overdag was het toestel door zijn geringe wendbaarheid niet opgewassen tegen de snelle eenmotorige jachtvliegtuigen zoals de Spitfires en Hurricanes. Maar ’s nachts was het een geduchte nachtjager door zijn grote actieradius, plaats voor radarapparatuur en zwaardere bewapening.

.knipsel-stirling-7

afb.2 Duitse jachtbommenwerper Messerschmitt Me-110

Het invliegen van het Duits vliegtuig in het zoeklicht was een duidelijk afgesproken ritueel. Het Duits vliegtuig bevestigde dat het Brits toestel was neergeschoten en dat het als overwinnaar mocht worden aangemerkt. Misschien was het ook wel een manier van wederzijds bedanken voor het welslagen van de operatie. Een operatie, die zoals we verder zullen zien aan zeven mensen het leven kostte. Mensen, die ook maar hun plicht deden.

Wat ws er van het toestel te vinden op Nederlands grondgebied?

Het toestel was neergeschoten boven Nederlands grondgebied op een hoogte van 4000 meter, maar over de rivier de Maas, op Belgisch gebied neergekomen. Ik hoorde dat er resten van het vliegtuig gevonden waren op de Koeweide, een gemeentelijk gebied binnen de uiterwaarden van de Maas. ’s Winters onder water, ’s zomers rijk begroeid met gras. De gemeente had een koeherder aangesteld, die ’s morgens op een bepaald punt de koeien ophaalde en ze ’s avonds weer afleverde.
Ik ging poolshoogte nemen en trof, onbewaakt, de tip van een vleugel van 3 à 4 meter, een officierspet en een telegrafisten-handboekje aan.

De vleugel

De vleugel had aan de voorzijde eigenaardige blokjes, waarvan de functie niet duidelijk was. De blokjes zaten verdeeld over een afstand van anderhalve met aan de voorzijde  van de vleugel. Aan de binnenzijde van de vleugel zaten de blokjes aan solide kastjes vast. Ik morrelde wat aan de blokjes, die aan twee zijden een uitsparing hadden. Aangezien er niets gebeurde, verdeelde ik mijn aandacht naar de andere voorwerpen.
Dat ik hierbij geluk heb gehad, bleek later toen een andere inwoner van Grevenbicht ook aan zo’n blokje morrelde, en plotseling een beitel uit het kastje sloeg en hem beroofde van het topje van een vinger  Dat was natuurlijk niet de bedoeling van het blokje.
Wat wel de bedoeling van de blokjes annex kastjes was, bleek nu duidelijk. De Duitsers lieten rond de steden Zeppelin-vormige ballonnen in de lucht en aan die ballonnen hingen staalkabels. Het was de bedoeling, dat de Engelse vliegtuigen bij het aanvliegen van hun doelen in die staalkabels verstrikt raakten en beschadigd werden. Via die blokjes hoopten de Engelsen dat de staalkabel achter zo’n uitsparing van een blokje terechtkwam, contact maakten voor een explosie in het kastje, waardoor de uitslaande beitel de kabel doorsloeg. De solide kastjes waren bestand tegen de explosie en de explosie bracht geen schade aan de vleugel. Een ingenieuze vinding, maar of het in de praktijk heeft gewerkt, weet ik niet. Gelukkig had ik nog mijn vingers.

De officierspeten en het telegrafistenboekje

Zoals gezegd, verdeelde ik mijn aandacht naar de andere voorwerpen. Allereerst de officierspet (zie afb. 3). Kennelijk behoorde die tot een van de bemanningsleden. Aan de binnenzijde was eigenhandig door de eigenaar de naam P.D. Swallow aangebracht.
Verder was er een telegrafisten-handboekje, waarop op de voorzijde de naam Sgt. Coates was geschreven.
Hierdoor kregen op dat moment twee bemanningsleden voor mij een naam.

knipsel-stirling-5kopie

afb. 3 Model van een officierspet van de Royal Air Force

Naspeuringen

Op internet kwam ik ooit een lijst tegen met de namen van de bemanningsleden. P.D. Swallow stond er inderdaad op. P.D. stond voor Paul Douglas. De naam Coates kwam er niet in voor. Hij maakt dus geen deel uit van de bemanning, alleen zijn boekje was in het toestel.

Bij het schrijven van mijn vorig blog over de neergestorte Vickers Wellington, kwam ik op het idee om alsnog naspeuringen te doen naar de neergehaalde Short Stirling. Ik begon met de naam P.D. Swallow. Na enig zoeken vond ik een uitgebreid verslag van wat er gebeurd was, evenals de namen van de bemanning.
Van de acht bemanningsleden waren er zeven gedood, waaronder P.D. Douglas. Een van de bemanningsleden Sgt. Robert Clarke had zich via een parachute in veiligheid gesteld. Hij werd opgevangen door een ‘goede’ Belg en verborgen gehouden. Via de ‘pilotenlijn’ slaagde hij erin Gibraltar te bereiken en van daaruit terug te keren naar Engeland.
De piloot was Fl/Lt. Cyril Ernest Coombs, 22 jaar , Fl/O.  Paul Douglas Swallow, 23 jaar, wordt op een gedenkplaat aangeduid als de  navigator.

Monument en begraafplaats

Zoals gezegd was het toestel net over de Maas in België terechtgekomen en wel op het grondgebied van het dorp Rotem.  De eigenaar van het land, waarop het toestel was neergekomen, de Belg Sylvester Colson, heeft ter nagedachtenis aan de omgekomen bemanning ter plaatse een monument opgericht. Het monument bestaat uit een kei met een gedenkplaat en een zitbank (zie afb. 4 en 5).

knipsel-stirling-2kopie
afb.4 Monument ter nagedachtenis van de omgekomen bemanning van de neergestorte Short Stirling in de plaats Rotem (België)

knipsel-stirling-3kopie

afb.5  Gedenkplaat met namen van de bemanningsleden

De omgekomen bemanningsleden werden begraven op een begraafplaats in St. Truiden, België. Na het einde van de Tweede Wereldoorlog werden ze herbegraven op het Heverlee War Cemetry in België (zie afb. 6). De tweede grafsteen vanaf links is die van P.D. Swalloow. Als Flying Officer kennelijk tweede in rang. Helemaal links is de grafsteen van de piloot Flight Lieutenant C.E. Coombs.

knipsel-stirling-4kopie

afb.6 Grafstenen van de bemanningsleden op het Heverlee War Cemetry

Epiloog

In de nacht van 13 op 14 juli 1943 was ik toeschouwer van een bizar schouwspel. Een gevecht tussen de jager en zijn prooi. De prooi was een Engels bombardementsvliegtuig, dat gevangen in zoeklichten een gemakkelijk doelwit vormde. De jager was een Duitse nachtjager, die vanuit een ‘dode hoek’ het Engelse vliegtuig onder vuur nam en trof met een voltreffer. Het Engelse vliegtuig werd onbestuurbaar en stortte neer, waarbij zeven van de acht bemanningsleden om het leven kwamen. Slechts een bemanningslid wist zich per parachute te redden.

Rest de vraag waarom de overige bemanningsleden zich ook niet per parachute in veiligheid hadden gesteld. De overlevende Robert Clarke wordt aangemerkt als boordschutter. Hij vond tijdens de crash mogelijk snel een uitgang, hetgeen de overige bemanningsleden niet lukte. Zij gaven in ieder geval hun leven voor hun vaderland.

Maastricht, 28 oktober 2016

Pierre Swillens

Naschrift

Voor degene, die geïnteresseerd is in een volledig verslag van dit oorlogsincident, zie onderstaande website. De afbeeldingen 4, 5 en 6 zijn van deze website.

http://www.aircrewremembered.com/coombs-cyril.html

 

.

 

Bemanning Wellington geëerd

17 okt

Neerstorten Brits vliegtuig boven Grevenbicht in Tweede Wereldoorlog

Herdenking gebeurtenis 75 jaar geleden

Inleiding

wellington-3
afb. 1 Vickers Wellington bommenwerper

In de krant De Limburger van 5 oktober jl. stond een artikel met als kop: Bemanning Wellington geëerd. Het artikel vermeldt, dat het op 15 december 2016 vijf en zeventig jaar geleden is, dat boven Grevenbicht een Brits vliegtuig neerstortte, gedurende de Tweede Wereldoorlog.
Het ging om een Vickers Wellington bommenwerper (zie afb. 1), die beladen met bommen op weg was naar de stad Keulen in Duitsland.
In het artikel wordt Ger Wagemans opgevoerd als ooggetuige. Aangezien het toestel dicht bij zijn woonhuis neerstortte, was hij snel ter plaatse van de rampplek.

Ook ik, toen 15 jaar oud, was ooggetuige, zij het dat ik midden in het dorp Grevenbicht woonde en niet wist waar het toestel precies was terechtgekomen.

Wat was er gebeurd

In de avond van 15 oktober 1941 vertrokken 27 Vickers Wellington bommenwerpers, alsmede 7 Short Stirling bommenwerpers vanaf Engelse vliegvelden om de stad Keulen te bombarderen. Onder de Wellington vliegtuigen bevond zich de Vickers Wellington X9978. Dit vliegtuig had een 6-koppige bemanning, waaronder een Australische piloot en vijf Britse bemanningsleden.
De bemanning was zeer ervaren. Vier van hen hadden gezamenlijk meer dan twintig vluchten naar Duitsland gemaakt. Nieuw was de Australische piloot en een Brits bemanningslid.
Voor de piloot Keith John Miller was dit zijn vijfde vlucht (zie afb. 2).
Het vliegtuig was beladen met zes bommen, een zware van 500 kg en vijf lichtere van 250 kg.
knipsel-keith_john_miller

 

afb. 2 De Australische piloot Keith John Miller

Toen de vliegtuigen Duitsland naderden, begonnen de Duitsers met sterke zoeklichten het luchtruim af te zoeken. Zij slaagden erin om de Vickers Wellington X9978 in het vizier te krijgen. Onmiddellijk sloten twee andere zoeklichten aan. Soms slaagde een vliegtuig erin om zich aan de stralen te onttrekken, maar de Wellington X9978 lukte dat niet.
Inmiddels was er vanaf de Fliegerhorst Venlo een Duitse nachtjager opgestegen, met als piloot Feldwebel Heinz Maier. Waarschijnlijk ging het hier om de Messerschmitt Me-110, een beruchte nachtjager. De Messerschmitt Me-110 was oorspronkelijk een tweemotorige lichte jachtbommenwerper. Maar door zijne geringe wendbaarheid overdag niet opgewassen tegen de eenmotorige jachtvliegtuigen, zoals de Spitfires en de Hurricanes. Maar als nachtjager was het toestel door zijn grote actieradius, zijn ruimte voor radarapparatuur en zijn zwaardere bewapening, zeer gevreesd.

De Messerschmitt Me-110 slaagde erin om de Wellington X9978 tijdens een gevecht boven de Staatsmijn Maurits in Geleen-Lutterde in brand te schieten.  De Wellington X9978 boog af naar het noorden en verloor snel hoogte. Volgens ooggetuigen kwam het toestel boven de dorpen Obbicht en Grevenbicht terecht. De bemanning wist deze dorpen te ontwijken en loste een aantal bommen boven het vrije veld.

Het vliegtuig raakte onbestuurbaar en kwam met brullende motoren brandend terecht nabij het dorp Grevenbicht in een gebied, dat aangeduid werd als ‘de Deiler’.
Waarschijnlijk had het vliegtuig nog bommen aan boord, want de inslag vormde een krater van wel zes à zeven meter breed en diep. Ger Wagemans ws na de inslag snel ter plaatse en heeft de ontzielde lichamen van twee bemanningsleden gezien. Zij hadden geprobeerd zich met parachutes in veiligheid te stellen, maar de parachutes waren niet opengegaan, waarschijnlijk door de geringe hoogte.

De rest van de bemanning bevond zich nog in het vliegtuig. De zes bemanningsleden werden op last van de bezetter begraven op een oorlogskerkhof in Venlo. In 1945 werden ze herbegraven op de Engelse militaire begraafplaats Jonkerbos te Nijmegen.

De andere dag

knipsel-wellington_kraterkopie

afb. 3 Krater van de inslag van het neergestort toestel, na enkele dagen gevuld met grondwater.

De dag erna nam ik het initiatief om de plaats van de inslag te zoeken. Door de dijk langs de uiterwaarden van de Maas af te lopen, kwam ik automatisch bij de plaats van de inslag terecht. De krater, die het neerstortend vliegtuig had veroorzaakt, lag niet ver van de dijk (zie afb. 3). Ik trof er een aantal jongens van het dorp aan, alsmede een meisje van onze leeftijd. Bovendien waren er een aantal Duitse soldaten van de Luftwaffe, die de wacht hielden bij de krater. Er was verder niets te zien, de Duitsers hadden de lichamen en mogelijke resten van het vliegtuig reed afgevoerd.
Wij mochten de krater niet bezoeken. Wel nam een militair ons mee in de richting van de krater en wees ons op een afgescheurde hand van een bemanningslid, dat in de modder lag. Kennelijk was deze door de opruimploeg over het hoofd gezien.
Ook liet de militair ons een loods parachute zien. Een kleine parachute, die dienst doet om de grote parachute uit te vouwen.

Ik kon het gesprek van de Duitse militairen goed volgen. Het was nog al melig, per slot van rekening zaten ze op wacht bij een groot leeg gat. Onze aanwezigheid werd getolereerd en wij zaten op een rij op de dijk. De militair met de loods parachute aan de ene zijde, het meisje aan de andere zijde. Plotseling zag ik dat de militair de parachute in de richting van het meisje wierp, dat daar niet op bedacht was. Toen de parachute aan mij voorbij vloog, plukte ik ze uit de lucht.  De militair werd boos en barstte uit: “Lass doch fliegen, Mensch”.  Woorden, die ik niet meer ben vergeten. Ik weet niet wat de opzet van de militair was, het meisje onverhoeds raken, of haar de parachute geven.
Merkwaardigerwijs vroeg hij, noch een andere militair, de parachute terug, zodat ik ze mee naar huis kon nemen. Kennelijk wisten ze ook geen raad met het ding en was op die manier de zaak opgelost.

Zo had ik een stoffelijk aandenken aan de ramp. Helaas ben ik de parachute kwijt geraakt. Er zat weinig zijde aan de kleine parachute en er zal iemand ze hebben opgeruimd, toen ze in de weg lag.

Epiloog

Volgens de berichten, gebaseerd op ooggetuigen, heeft de bemanning er alle aan gedaan om niet op de dorpen Obbicht en Grevenbicht neer te storten. Ze deden er alles aan om het vliegtuig in de lucht te houden. Je kunt je afvragen, waarom sprongen ze niet eerder uit het vliegtuig en waarom losten ze niet alle bommen.

Reden om de bemanning te eren. Op 15 oktober j.l is om 21.17 uur in Grevenbicht een gedenkplaat met de namen van de bemanning onthuld. Het initiatief hiertoe is genomen door de heren Ger Wagemans en Bas Bruls en door de heemkundevereniging ‘Bicht’ overgenomen. Bas Bruls dient overigens genoemd te worden, want dankzij zijn jarenlang onderzoek naar de ware toedracht, is al die informatie boven water gekomen. Hij raadpleegde archieven en documenten, sprak met ooggetuigen en zocht contact met familieleden van de bemanning.
De realisatie van de gedenkplaat is een afsluiting van de naspeuringen en een eerbetoon aan de gesneuvelde bemanning, zij het 75 jaar later.

Maastricht,  17 oktober 2016

Pierre Swillens

Naschrift:

Begin december 2015 waren er grondwerkzaamheden in het kader van het Grensmaas-project op de plaats van de inslag. Daar men rekening hield met de mogelijke aanwezigheid van explosieven gebeurde dit door een gespecialiseerd bedrijf. Er werden delen van het verongelukt toestel naar bovengehaald, zoals een motor, propeller, benzinetank en fragmenten (zie afb. 4). Kennelijk waren deze delen door de explosie in de grond verdwenen.

knipsel-wellington-propeller

afb. 4 Opgegraven fragmenten o.a. propeller van het verongelukt toestel

Volks- en kinderliederen

2 okt

Terug naar onze jeugd

Iets over het ‘Öcher Platt’ (Akens dialect)

Inleiding

Tijdens mijn studie over de gedichten van Wiel Kusters (zie hiervoor mijn vorige blogs over het werk van Wiel Kusters, speciaal deel 2) stuitte ik op internet op ‘Aachener Volks- und Kinderlieder, Spiellieder und Spiele’. Een verzameling liederteksten, geschreven door Matthias Schollen in ‘Öcher Platt’. Het ‘Öcher Platt’  hoort tot hetzelfde taalgebied als het ‘Kirchroädsjer Plat’ (Kerkraads dialect), zodat ik als dialect-geïnteresseerde hier wel belangstelling voor had.
Maar nog meer groeide mijn belangstelling toen ik ontdekte, dat er kinderliedjes bij waren, die wij in onze jeugd zongen.  De vraag is dus, stamden die liedjes uit de Akense regio, of waren ze oorspronkelijk Limburgs of Nederlands. Hier zullen we wel geen antwoord op vinden.

Bij de reconstructie van de Limburgse of Nederlandse versie heb  ik hulp gehad van mijn vrouw Mientje, die een aantal liedteksten ook herkende en mij soms kon aanvullen uit haar herinnering.

Wij hebben een aantal van die herkenbare liedjes uit de verzameling overgenomen, waarbij wij links de originele versie weergeven en rechts de versie uit onze herinnering. Het cijfer tussen haakjes verwijst naar de nummervolorde in de Akense verzameling, dit voor degene, die ze wil terugzoeken.

Volks- und Kinderlieder

Het eerste liedje is al raak. Er wordt bij gezegd, dat bij elke regel op de hand van het kind wordt geklopt, dus met de handpalm naar boven. Bij de laatste regel wordt in de kinderhand gekriebeld (‘gekitzelt’).

(1)
Hast ne Dâler,                             Höbste geldj
Gank nohgene Maǝt,                 gank nao de mert
Gäld en Kouh,                             koup tich ’n kooj
E Stöck Leäver derzou               stök van de leaver
Kränzche,
Pänschche,                                   stök van de pens
Kirrewirrewänschche                 kielewielewens

Volgens de Akense verzameling werd bij het volgende liedje een voorwerp aan een draad gebonden en door het heen en weer bewegen een klok nagebootst. Ik weet niet of dit ook in Limburg werd herhaald, maar ik ken wel het liedje.

(12)
Bambani Beierjan,                       Bim bam beiere,
De Köster hat gen Eier.              de köster lös gen eiere.
Wat hat heä dan?                         Wat lös ‘r dan?
Speck egen Pann!                         Sjpek in de pan,
O wat ene leckesche                   mit ’n rogge botram.
Köster ess et dan.

Soms klopt er maar een regel.

(14)
Ninana Kengche                         Douwe douwe kindje
Zöckerche en et Möngche         sokker in ’t mundje
Zöckerche en et Päppche          peaperkook en viege
För et leivste Bäbbche               deit ’t kindj zjwiege

Soms komt een kinderliedje in het Nederlands terug.

(17)
Schloff Kengche schloff!!                             Slaap, kindeje, slaap
Die Vadder höid de Schoef,                         daar buiten loopt een schaap
Die Modder hoid de bontee Kouh,            een schaap met witte voetjes,
Kengche doig de Oeggelchere zou             die drinkt zijn melk zo zoetjes,

In de Limburgse versie eindigt dit met   slaap, kindje, slaap.

Soms is er geen touw aan vast te knopen.

(27)
Holz schnigge                                             Hout sjnieje
Van alle die Wigge                                     van alle wieëje
Klompe mâche                                            klompe make
Dat se krâche                                               dat se krake
Brüdche wenne                                            sjeale knech maak
Geälche zelle                                                ’t kindje de klumpkes rech.
Pam, pam, pus

Mijn vrouw kent bij de Limburgse versie nog een heel couplet erbij. Dit laat ik maar achterwege, omdat het bij de Akense versie niet voor komt.

Soms schiet mijn herinnering tekort. Tijdens de jaar wisseling werd het volgende gedicht gezegd:
(133)
GJöcksellig Nöijohr,                                    Zelig Nuujjaor
der Kopp vol Hoǝr,                                      de kop vol haor
Der Monk vol Zäng,                                    (de rest is me ontschoten).
Et Nöijohr egen Häng.

Naast liedjes worden in de Akense verzameling ook raadseltjes opgegeven, zoals deze
“(270)
Kaiser Karl hatte einen Hund,
Dem gab er den Namen mit seinem Mund.
Also hiess Karl seinen Hund.
Wie hiess der Hund?

Voor degene, die nog twijfelt, de hond heette inderdaad Also.
Deze tekst is ditmaal niet in het ‘Öcher Platt’. Deze wel:

(274)
Ein hauf Kauf hauf.

Oplossing: de helft van een half kalf, een vierde kalf dus.

In de categorie ‘Volksglauben’ komen spreuken voor, zoals:

(288)
Der Düvel schiesst zeläve net op ene klenge Houf.

Wij zeggen:
De duivel schijt altijd op de grootste hoop.

In Duitslaand gaat men dus uit van de kleinte hoop, in Nederland van de grootste.

Daarmee wil ik eindigen met het citeeren uit de Akense verameling van Matthias Schollen.

Epiloog

Met genoegen heb ik de Aachener Volks- und Kinderlieder, Spiellieder und Spiele van Matthias Schollen gelezen. Enerzijds omdat ik kennis wilde nemen van het ‘Öcher Platt’, anderzijds omdat ik er herkenbare kinderliedjes in terugvond. Mijn vrouw, die mij daarbij hielp, vroeg mij waarom ik zo’n belangstelling voor kinderliedjes had. Je bent toch niet aan het ‘verkiendsje’. Dat niet, maar ik meen mij te herinneren, dat Pierre Kemp heeft gezegd, dat in ieder mens iets kinderlijks schuilt. In mij misschien wat veel, maar ik ben daar niet rouwig om.

Daarom vind ik het jammer, dat deze kinderliedjes verdwijnen. De kinderen horen ze niet meer. Vanaf twee jaar gaan ze naar een peuterklas en als ze vier of vijf zijn, dan spelen ze spelletjes op een tablet.

Vroeger waren er geen computers, telefoons, Tv’s en nauwelijks radio’s. De kinderen moesten door de ouders worden beziggehouden en dat gebeurde door de kinder- en speelliedjes. Ik was zes jaar toen ik voor het eerst naar school ging en daar kennis maakte met de schooldiscipline. Ik heb goede herinneringen aan mijn vroege jeugd met alleen de tucht van mijn ouders, soms met harde hand dat wel. Maar daarnaast genoot ik veel vrijheid.

Maastricht,  2 oktober 2016

Pierre Swillens

 

 

 

 

 

Wiel Kusters (deel 3)

26 sep

Nederlands, tevens Limburgs, dichter en essayist

Poëzie

Inleiding

In dit deel publiceer ik een aantal gedichten van Wiel Kusters uit diverse bundels. Wiel Kusters schreef vaak gedichten over familieleden en het is daarom niet toevallig, dat mijn gedichten over zijn moeder, broer en vader gaan.
Het eerste gedicht ‘Langzame wals’ is mij trouwens aangereikt door mijn dochter Bianca. Bianca schrijft af en toe wel eens een gedicht en soms haalt een ervan een vrouwenblad.

Maar Bianca is ook geïnteresseerd in poëzie van anderen. Zij vertelde mij, dat zij een opschrijfboekje heeft, waarin ze mooie poëzie, die ze tegenkomt, noteert. Dat gebeurde lang geleden met het gedicht ‘Langzame wals’ van Wiel Kusters. Sinds die tijd behoort dit gedicht tot haar favorieten.
Omdat het over Wiels moeder gaat, neem ik het met plezier over.
Bianca bedankt voor je assistentie.

Langzame wals

Wiel Kusters beschrijft een moment uit zijn leven, dat kennelijk  een sterke indruk op hem heeft gemaakt. Als 4-jarige weet hij zich te herinneren, dat zijn moeder hem op haar arm heeft genomen om met hem te dansen in de keuken. Vooral het wandkleed dat aan de muur hangt, blijft hem bij.

Aan het sterfbed van zijn moeder komt die herinnering weer terug. En hij wil nu de rollen omdraaien en zijn moeder in de armen nemen om met haar te dansen. Tenminste wat van haar overbleef.

Hij doet dit in gedachten, daardoor komt zij los van de aarde en neemt misschien gemakkelijker afscheid. Hij danst met haar totdat zij in de grond is opgenomen.

LANGZAME WALS

Wij dansen, moeder, door de keuken
jij had mij lachend opgetild

vier jaar was ik ‘daar bij die molen
die mooie molen’ van de radio

geboren, losgeschild
je kleine vrucht, een zoet bestaan

een appel die zo rood moest glimmen
dat je ogen ervan glansden

opgenomen in de wals
tussen tafel stoelen pannen

dat het kleine wandkleed moeder
dat je in de keuken hing

geborduurd met wolken schaapjes
bomen en een molentje
plus een boertje met een pet

dat dat helder linnen kleedje
met zijn spichtige figuurtjes
draaiend mij voor de ogen bleef
in de warmte van de keuken
langs de wanden van mijn geest

zozeer dat ik het ging zingen
en mijn ogen moest bedwingen
toen je stierf en ik je zag

jij mij zag ik wilde tillen
wat er van ons over was
op een stoel en in een bed

en wij zwierden en wij walsten
tot je grond verzonken was

uit: Zielsverstand, 2007

Hohner

Het tweede gedicht gaat over zijn oudere broer. Deze werd op jongere leeftijd ziek en stierf jong. Ik weet niet of Wiel hem goed heeft gekend. Zijn broer was door zijn ziekte lang buitenshuis. Wanneer Wiel in een keukenla duikt, ontdekt hij daarin allerlei spullen, waaronder de mondharmonica van zijn broer. Het  is een Hohner The Echo Harp.

Wiel beschrijft uitgebreid het doosje, waarin de mondharmonica is opgeborgen. Op het deksel is een berglandschap geschilderd, waarin een man een pad bewandelt, dat in de richting van de kijker loopt. Wiel herkent hierin zijn overleden broer, die hem nadert uit het gebergte van zijn dood.
Eerlijkheidshalve moet ik erbij vertellen, dat de interpretatie van Wiels broer niet van mij is (ofschoon Wiel dat duidelijk in zijn gedicht aangeeft), maar door mij werd gelezen in een recensie over het gedicht Hohner van Jane Leusink op 7 juli 2015 in TZUM literair weblog.

Hohner

In een la van de keukenkast
lagen de sigaretten van mijn vader
een boekje over eerste hulp bij ongelukken
(een man is uit voorzorg op een plank gaan staan
en trekt met een wandelstok
de elektriciteitsdraad
van het lichaam van de geëlektrocuteerde ander)
een alarmpistool ~~
veel dat mij is ontschoten
en een mondharmonica van het merk
Hohner ~~ The Echo Harp.

Op het doosje een berglandschap
een houten huis
rook uit de schoorsteen
en op de voorgrond een man
die een pas bewandelt
naar ons toe.

Mijn broer speelde The Echo Harp
La Paloma
of schoot met het pistool
wanneer hij niet tekende, schaakte, las
of al het andere waar hij
goed in was.

Nooit kwam ik tot muziek
op zijn Hohner
nooit tot iets anders dan een sireneachtig
in en uit van adem

wel proefde ik het hout
ruik daarvan de wat zoete geur
wanneer het vochtig wordt
van mijn speeksel
voel hoe mijn mond
dorstig wordt en droog.

Het is een muziek
waarmee mijn broer nu
uit het gebergte van zijn dood
nader treedt

het is een ademen
een adem en alleen
in in in
en een janken
zoals vroeger nooit
door hem
geuit.

uit: Hohner, 2015

Vaders horloge

Dit gedicht is opgenomen in ‘Dao tuut ‘t’, dat door Wiel Kusters werd geschreven als monoloog voor stem en tuba. In feite is ‘Dao tuut ‘t’ een lang (verhalend geschreven) gedicht.

Wiel trekt een parallel tussen het stofvrije doosje, waarin het horloge is opgeborgen, en het doosje van het beademingsapparaat, waaraan zijn vader in het ziekenhuis is verbonden.
In feite zegt hij het horloge was bestemd voor ondergronds gebruik en beschermd tegen stof met  een mica-klep. De longen van zijn vader zaten ook in een doosje, maar dat was niet afgeschermd tegen stof met een mica-klep. Zijn vader ademde tijdens zijn ondergronds werk ongehinderd het mijnstof in, dat hem later zo fataal zou worden.

Ook mijn vader, tevens mijnwerker, had zo’n horloge, niet in een doosje, maar wel met een klep. Het was dus niet bestemd voor ondergronds gebruik, maar meer voor de zondag, als hij een net vest droeg.
Wel zag ik hem, als hij het horloge raadpleegde door de klep te open, tegen het glas blazen. Waarschijnlijk zat er condens op. Het horloge was dus niet stofdicht, net als zijn longen overigens.

Vaders horloge

Mijn vaders horloge zat in een doosje
een ijzeren doosje
met rood vilt bekleed en
met een mica venstertje
zodat je de wijzerplaat kon zien
stofvrij min of meer
stofvrije tijd

een horloge voor onder de grond

later zat zijn adem in zo’n doosje
een luchtdicht doosje nee
een doosje dat een heel klein beetje kierde
dat wat adem doorliet
van buiten naar binnen en
van binnen naar buiten
zijn hart moest aan een ketting trekken
een zware ketting

wat mijn vader niet wist
toen hij zo hard aan de ketting moest trekken
was dat hij alleen nog zou vragen
‘hoe laat is het’
vlak voor hij stierf

(…)

uit: Dao tuut ’t (1998). Heruitgegeven als Schachtsignalen (2012).

Vader

Een gedicht uit zijn vroege werk. Als Wiel zijn vader ziet, dan denkt hij aan diens ondergronds werk in de steenkoolmijn. Hij beschrijft op plastische wijze  de ondergrondse toiletomstandigheden en de last die de mijnwerkers hebben van de muizen. Deze zijn waarschijnlijk via de schachtliften ondergronds geraakt. Daar ondergronds paarden worden gehouden, konden zij zich via paardenvoer, en wat de mijnwerkers aan eetbaars achterlieten, in leven houden.
Naast de paarden en muizen hielden de mijnwerkers ook kanaries ondergronds. Niet voor de zang, maar als een kanarie op zijn rug lag, dan wist de mijnwerker dat hij zich uit de voeten moest maken. De kanaries konden namelijk niet tegen mijngas.

VADER

voor mij was glück auf
een nachtgroet in het donker
gesproken door mannen

voor hun behoefte zittend
op de schop terwijl muizen
brood uit hun jaszak vraten

geen treffender beeld
voor de komende slaap
wanneer ik in bed
mijn vader groette
voor hij de deur sloot

Uit: Een oor aan de grond (1978)

knipsel-wiel-kusters-met-zijn-vader
Wiel Kusters met zijn vader
(foto uit In en onder het dorp)

Epiloog

Het is opvallend hoe vaak ‘adem’ en ‘ademen’ een rol spelen in Wiel Kusters gedichten. Het is niet toevallig, dat dit in twee voorgaande gedichten gebeurt.

Wiel Kusters had aan zijn opa en vader gezien hoe funest het ondergronds werken in de steenkolenmijnen was. Uiteindelijk verloren hun longen hun functie en kwamen ze in ademnood.

Wiel Kusters was zich bewust dat ‘ademen’ een levensbehoefte is, en dat in dat kader  zijn vader door ongezond werken in de mijn aan levensjaren had ingeboet. Een ervaring die ik reeds eerder had opgedaan.

Maastricht,26 september 2016

Pierre Swillens