Archief | oktober, 2013

De bende van Beeg

10 okt

Escapades uit mijn jeugd

Nachtrave

Verhuizing

Toen ik een jaar of tien oud was, verhuisden wij naar Grevenbicht (Beeg). De winkel ging mee. Van vestigingsvergunningen was toentertijd nog geen sprake. Zo kon het gebeuren, dat op 50 meter afstand van onze winkel een gelijksoortige winkel gevestigd was. Die winkel werd bestierd door een weduwe en werd aangeduid als “Bie Nes van Thèr”. Kennelijk had haar man met zijn voornaam Woltheris geheten en ging zij als Agnes door het leven. De winkel was bovendien een ‘hangplek voor jongeren’, die onder besteding van één cent genoeglijk  de vrije zondagmiddag doorbrachten. Volop concurrentie dus.
Twee van dergelijke winkels, haast naast elkaar, dat kan nooit goed gaan. Onze winkel legde ook snel het loodje. Bovendien was onze winkel niet in te richten als hangplek.

Nachtelijk vertier

Inmiddels was in 1940 de Wereldoorlog II uitgebroken. Voor Nederland althans. Veel te beleven was er toen niet. Al snel werd de ‘totale verduistering’ ingevoerd. Uit mijn generatie zocht zich een aantal jongens op, die zich in de weekends tijdens de avondlijke uren verzamelde tot een ‘bende’. De bende had een wisselende samenstelling. Als ‘meeloper’ hoorde ik er ook bij. Aan het hoofd van de bende stond “de Peup” (z.g.). Hij bepaalde wat er gebeurde. Er werd niet eerder vertrokken, dan dat hij erbij was.

Ik gebruik het woord ‘bende’, maar er gebeurde niets wat niet door de beugel kon. Het was meer een slenteren in de hoop, dat er iets zou gebeuren. Een geval van onrechtmatigheid kan ik mij herinneren. De in het dorp wonende huisdokter had in zijn behoorlijk grote tuin fruitbomen staan. De bende ging daar ’s avonds wel eens een appeltje plukken. De eerste keer dat ik daarbij was, was het meteen raak.
De dokter had er kennelijk lucht van gekregen. Terwijl wij ons tegoed deden aan de appeltjes, kwam hij briesend uit het avondlijk duister opdagen. Wij maakten ons zo snel als mogelijk uit de voeten. Hij was niet zo snel ter been om iemand van ons te pakken te krijgen. Misschien wilde hij dat ook niet. Ik kan mij herinneren, dat er maar één gat in de omheining was en dat wij daar allemaal doorheen moesten.

Onschuldig vermaak

Een voorval herinner ik me, omdat ik toen bewondering had voor de geleverde prestatie. Een van de jongens, laten we hem uit privacy-overwegingen Hoebèr noemen, had een geschikte methode uitgevonden om op slapende mussen te jagen. Er kwam echter geen buks aan te pas.
Midden in het dorp was een café met een aangrenzende danszaal. Door de toenmalige uitbater werd het café ‘de Multro’ genoemd. Hij heette met zijn achternaam Mulder en zijn vrouw Tromp, vandaar. Het was een schippersechtpaar, dat aan de wal was gaan wonen en hun schip, dat ook ‘Multro’ heette aan hun kinderen overgelaten.
Het café was vroeger een boerderij geweest en de danszaal mogelijk een verbouwde schuur. De dakrand van de danszaal was op een hoogte van drie meter en stak aan de straatkant over de zijgevel. Onder die dakrand hadden zich slapende mussen genesteld, die daar zorgeloos dachten de nacht door te brengen. Tot Hoebèr zijn kunstje vertoonde.

Een van de jongens beschikte over een uitstekende zaklamp, waarmede de slapende mussen werd beschenen. Die zaten met hun kop tussen de veren en merkten er dus niets van. Hoebèr haalde zijn lid uit zijn broek te voorschijn en kneep met twee vingers de voorhuid dicht. Hij vulde zijn ‘geval’ met urine totdat er een behoorlijke ballon ontstond. Daar drukte hij op en spoot op drie meter hoogte de mussen feilloos uit de dakrand. De mussen waren niet berekend op zo’n warme douche en stoven ijlings weg. Of ze er ooit nog geslapen hebben, weet ik niet.

Misschien willen jullie het niet geloven, maar ik stond ernaast. Met gesloten broek weliswaar, maar met open mond. Zo’n prestatie had ik niet voor mogelijk gehouden. Ik heb het zelf op de binnenplaats een keer geprobeerd, maar ik haalde een miezerige 1,5 meter. Bovendien zag ik het nut er niet van in . Hoebèr denk ik wel en ik verdenk hem ervan vaak geoefend te hebben. Het kon wel eens van pas komen.

Joy-riding

Ook na de bevrijding bleef het clubje bij elkaar. Meer als vriendenclub, die ook in de weekends overdag vertier zochten. Daar ik andere interesses had gekregen, was ik er vaak niet bij. Het volgende verhaal heb ik dus uit de tweede hand.  Aan de rand van het dorp, richting Obbicht (Obbeeg), was een danszaal ‘Bie de Wetzel’, genoemd naar de uitbater Wetzels. Hij organiseerde dansavonden, die al in de namiddag begonnen. Zo ook op deze betreffende zondag.
Beeg-1Twee Amerikaanse militairen hadden dit opgemerkt en hun GMC-truck (zie foto) ter plaatse geparkeerd. Zij hadden pech, want op dat moment passeerde de ‘bende van Beeg’. Zij constateerden tot hun genoegen, dat de militairen de sleutel in het contactslot hadden laten zitten. Niemand kon echter autorijden, laat staan een dergelijke truck besturen. Een van de jongens had een baan gekregen bij een aannemer. Om te beginnen mocht hij als bijrijder op een vrachtauto meerijden, meer om te helpen met laden en lossen.

Hij trok de stoute schoenen aan en kroop achter het stuur. De motor werd gestart en de jongens kropen in de laadbak. Het verhaal gaat, dat er een plaatsnam op een spatbord van de motorkap. Toentertijd was er weinig verkeer. De jongen reed de straat af, nam twee flauwe bochten en reed vervolgens de Houtstraat af. Aan het einde hiervan ligt een T-splitsing met de Boulevard. Die T-splitsing was teveel voor de jongen, de truck daverde rechtdoor. Hij had de pech, dat dwars op de T-splitsing het gemeentehuis lag (zie foto).

Beeg-2

De truck koos keurig de drie hardstenen trappen en kwam met zijn motorkap vast te zitten in het portaal. De tweezijdige toegangsdeur klapte uitnodigend open. Het was een knappe prestatie van die jongen om de truck feilloos in het portaal te krijgen.  De trappen remden de vaart van de truck af en de hardstenen omranding deed de rest. Bij een botsing tegen een muur was de klap groter geweest, evenals de schade.
De Amerikanen moesten met groot materieel de truck wegslepen. De voorwielen waren dwars gaan zitten, zodat bij het achteruitsteken van de truck de hardstenen omranding van het portaal het moest ontgelden. Zodoende was er toch nog schade aan het gemeentehuis.

De ‘club’ mocht van geluk spreken, dat er zich geen persoonlijke ongelukken hadden voorgedaan. Alleen de jongen op de motorkap had enig letsel. Ook kwam volgens mijn weten justitie er niet aan te pas. De Amerikanen lieten zich niet meer zien. Zij hebben waarschijnlijk de schade aan het gemeentehuis vergoed.
De benaming Joy-riding bestond toen nog niet. De ‘club’ was er de uitvinder van.

Nu zullen jullie zich afvragen: “Wie was dan die jongen?” Juist, dat was Hoebèr. Naast deskundig ‘piesen’, kon hij deskundig autorijden. Al was hij bij het eerste succesvoller.
Hoebèr werd later chauffeur op een lijnbus.

Pierre Swillens