Mariniersbrigade
Soerabaja
Voetbalclub THOR
Toen ik enigszins geacclimatiseerd was in Soerabaja, ging ik mijn vleugels uitslaan. Als fanatiek voetballer (opgeleid bij de legendarische voetbalclub Armada uit Grevenbicht) ging ik op zoek naar een voetbalclub.
Een van de weinige actieve clubs was THOR (Tot Heil Onzer Ribbenkast). THOR was een voetbalclub met een oude geschiedenis. Zo had er in de dertiger jaren de toen 24-jarige Bep Backhuys in gevoetbald. De club nam toen deel aan de landelijke voetbalcompetitie op Java. Nu was er niet veel meer over van die glorie. Men nam dus iedereen als lid aan, ook militairen. In de hoop dat er goede voetballers tussen zaten.
Een van de sponsors was een Chinees restauranthouder, waar wij wel eens een consumptie van kregen. Bep Backhuys kreeg waarschijnlijk iets meer. Later zou Bep Backhuys de eerste betaalde Nederlandse profvoetballer in Metz in Frankrijk worden.
Een incident tijdens het voetballen kan ik mij herinneren. Er speelden steeds nieuwe mensen mee. Zo was er ineens een Indische Kapitein van het Leger, die directeur was van de plaatselijke gevangenis. Hij speelde redelijk en fanatiek. Tijdens de rustpauze nam hij een teil, vulde die met water en ging er met zijn voeten met schoenen en al inzitten. Even lekker de voeten afkoelen.Wij, Europeanen, keken er met grote ogen naar.
Baboes
Door de dagelijkse hitte werd er veel gezweet. Er werd per dag meermalen gewisseld van kleding. De gedragen kleding moest dan worden gewassen. Voor het wassen van de kleding maakten wij gebruik van een zevental baboes (zie foto). Voor de duidelijkheid de marinier, links op de achterste rij, dat ben ik. Zij wasten met de handen in een van de bijgebouwen rond de binnenhof. In de villa kwamen zij niet en de sergeant-majoor van de huishoudelijke dienst (rechts op de eerste rij) zorgde ervoor, dat zij niet door ons zouden worden lastig gevallen.
Het was wel hilarisch om de dames onderling te horen praten. Namen van ons onthielden zij niet, daarom verzonnen ze voor iedereen een toepasselijke naam. Zo keken ze naar de rang van de militairen. “Toean litnan” (mijnheer luitenant), dat was gemakkelijk. Daarvan was er maar een, de commandant. “Toean sersan” (mijnheer sergeant) werd moeilijker, daarvan waren er meer. De naam werd gebruikt voor de reeds genoemde sergeant-majoor, die in feite hun baas was en alles met hen regelde en hen waarschijnlijk ook uitbetaalde.
Verder keken ze ook naar de bezigheden van de mariniers. Zo was er een “toean sopir” (mijnheer chauffeur), ofschoon er hier meer van waren. Ook uiterlijke kenmerken werden gebruikt. Iemand met blond haar werd gedoopt tot “toean poetieh” (mijnheer wit).
Op een dag waarop ik mijn wasgoed ophaalde, zei de oudste baboe, die ook zo’n beetje de leiding had, triomfantelijk en lachend tegen me, dat zij voor mij een nieuwe naam hadden bedacht, namelijk “toean tèk-tèk” (mijnheer tik-tik). Ik was de enige achter een schrijfmachine en die ratelde. Hoe zij dat wisten was mij een raadsel. Kennelijk had een het wel eens gehoord en gezien.
Voortaan heette ik “toean tèk-tèk” en ik beschouwde het als een geuzennaam.
De gouden ring
Het was tijdens een van mijn uitstapjes naar Soerabaja.Het was tegen de avond aan (schemering)., dat ik op de Toendjoengan een wat oudere man tegen een gevel gehurkt zag zitten, die iets ten verkoop aanbood.
Bij nadere bestudering bleek het om een ring met een groene steen te gaan. Hij noemde een bedrag, zo idioot laag, dat het geen zin had om met hem te gaan pingelen, wat doorgaans wel gebeurde. Toen ik hem vroeg of het goud was, knikte hij bevestigend met zijn hoofd. Vermoedelijk zal hij mij niet begrepen hebben, want hij knikte op alles bevestigend met zijn hoofd.
Ik besloot de ring te kopen in de veronderstelling dat hij hem wel ergens gejat kon hebben, of misschien uit de erfenis van zijn vader kwam. Toen ik hem het geld gaf, stond de man voor het eerst op. Waarschijnlijk had hij er de hele dag al gezeten. Hij raakte uitgelaten, feliciteerde mij uitbundig met de koop en ging er snel vandoor. Waarschijnlijk dacht hij, dat ik me wel eens zou kunnen bedenken. Hij had in ieder geval voor een paar weken te eten.
De andere morgen wilde ik mijn aanwinst wel eens bij daglicht bewonderen. En ja hoor, mijn ringvinger was groen uitgeslagen. Het was dus toch koper. Boos deed ik de ring af en gooide hem door het geopende raam op de binnenhof. Aan een koperen ring en groene vingers had ik niets. Als ik hem bewaard had, kon ik hem nu tonen als een bewijs van een grenzeloze naïviteit in die tijd.
Nu was het zo, dat dagelijks met de baboes twee djongossen (zie foto) opdraafden. Zij verrichten klusjes rond het huis, hielpen de baboes en hielden de binnenhof schoon. Een van de jongens (op de foto, die op de boom van de watertank, niet die dikke) kwam triomfantelijk naar binnen en liet mij de ring zien, die hij op de binnenhof gevonden had.
Hij toonde zich uitgelaten, want zo’n bezit had hij nog niet gehad. Wist hij wat koper was. Wie weet, sleet hij de ring binnenkort weer aan een nieuwe koper.
Ik stelde met genoegen vast, dat ik voor een habbekrats eerst een oude en toen een jonge inlander blij had gemaakt en ging over tot de orde van de dag.
Res nullius
Toen ik op latere leeftijd aan de Universiteit van Maastricht Nederlands Recht studeerde, kwam ik het begrip Res nullius tegen. Sinds de Romeinse tijd sprak men van res nullius, als iemand als eigenaar van een roerende zaak duidelijk afstand deed van het recht van eigenaar. Dan ging het recht van eigendom op de betreffende zaak over op de eerste, die bezit over deze zaak verkreeg. Dat Romeins recht was ook al bij die djongos bekend, of misschien hadden de baboes het hem verteld.
Dat het er niet altijd serieus toeging, vertelt de volgende foto van een ongeloofwaardige foto metamorfose.
(wordt vervolgd)
Pierre Swillens
ik wil een stukje met foto’s overnemen in een Archief site van mariniers. zo 3000 oud mariniers hebben hier inzicht in.
met vriendelijke groet
Cees Schuurmans