Obbeeg
Beekstraat
Verhuizing
Daar ben ik weer. Eerder heb ik reeds verteld, dat we in Obbeeg (Obbicht) zijn verhuisd van de Maasstraat naar de Beekstraat. Ook hier huisnummer onbekend. Ik moet toen zes jaar geweest zijn.
Het was wel een mooi huis, pas gebouwd. Mijn ouders moeten de eigenaars hebben gekend. Toen dezen verhuisden naar een andere woning in Geleen-Lutterade, kregen mijn ouders het huis als huurhuis aangeboden.
Achter het huis was een riante moestuin, daarin teelde mijn vader allerlei groenten. De tuin grensde aan de Kingbeek, die ontsprong in de Hoge Berg, tussen Obbicht en Nattenhoven. Het water was dus nog betrekkelijk vers. Alleen kwam je van de tuin moeilijk in de beek, omdat de tuin begrensd werd door een berm. In die tuin beleefde ik in mijn fantasie hele veldslagen, gebruikmakend van de beek zelfs zeeslagen.
Blote voeten
’s Zomers exploiteerde ik de beek door er doorheen te waden op blote voeten. Jammer genoeg, kieperden bewoners gebroken glas in de beek. Kennelijk was dat de dichtstbijzijnde stortplaats. Ik kwam dan ook wel eens met een jaap in mijn voet thuis.
Steriliteit stond niet hoog in het vaandel en ik kan mij herinneren, dat dit steeds uitmondde in bloedvergiftiging. Sodabaden bleken dan het wondermiddel. Na enkele bloedvergiftigingen vermeed ik de beek op blote voeten.
Teer-oven
Op blote voeten lopen, bleef ik toch doen, maar dan buiten de beek. Ik kan mij herinneren, dat de ‘kantonneer van Obbeeg’, die verantwoordelijk was voor het onderhoud van alle gemeente-eigendommen, onderhoud gepleegd had aan de Dorpsstraat. Hij gebruikte hiervoor een teer-oven. Het teer moest immers worden gesmolten om vloeibaar uitgesmeerd te worden. De oven werd gestookt met steenkool.
Wanneer ze klaar waren, werd de gloeiende as naast de weg gekieperd om af te koelen. Zolang de hoop roodgloeiend was, bleef je uit de buurt. Naarmate de hoop afkoelde, verscheen er een donkere aslaag op.
Toen, naar mijn inschatting, de hoop voldoende afgekoeld was, probeerde ik dat uit met mijn blote voeten. Dat bleek tegen te vallen met het gevolg, dat ik met twee verbrande voeten naar huis moest. Waarschijnlijk weer in het sodabad.
Moraal 1: Ga niet altijd af op de schijn, maar test eerst de werkelijkheid.
Fietsje
Mijn fietsje ging mee. Ik kreeg nu een nieuw gebied om te exploiteren. De Kingbeek liep achter onze tuin langs, maar een eind verderop langs de straat. De gemeente had de straat van de beek afgeschermd door middel van een muurtje, dat van boven halfrond was afgedekt met cement.
Deze afdekking was op straathoogte, dus je kon er vanaf de weg makkelijk op fietsen en je weg vervolgen via het muurtje. Dat vereiste wel enige vaardigheid en vaak belandde ik in de beek. Dat leverde een nat pak op, al had je aan een blouse en een korte broek niet veel pak. Het fietsje kon er tegen, dat viste je uiteindelijk uit de beek.
Moraal 2: Fiets altijd over betrouwbare paden.
Boodschappen
De verhuizing had wel een vervelend neveneffect voor mij. In mijn eerdere ‘Posts’ heb ik verteld over de kruidenierswinkel ‘bie Betje’, die naast onze toenmalige woning in de Maasstraat lag. Mijn ouders wilden Betje niet ontrouw worden voor de boodschappen, waarschijnlijk hadden ze daar een gunstige betalingsregeling. Ik was dus de klos, met briefje en fietsje boodschappen doen ‘bie Betje’.
Hierbij moest ik gebruikmaken van een grote boodschappentas, van wasdoek. Tas was bijna zo groot als de fiets. Als ik de tas aan het stuur hing, dan kwam een punt tussen de spaken en de voorvork. Daar ik de tas altijd rechts aan het stuur hing, was de linkerpunt aan de voorzijde van de tas altijd de klos.
Na enige boodschappenrondes was er geen linkerpunt meer, daar was een gat. Betje onderkende dit en legde vaak papier over het gat, maar dat bleek niet altijd afdoende.
Toen ik met de boodschappen terugkwam en mijn moeder de inhoud inspecteerde, zei ze: “Waar zijn de eieren en de zeep?” Ik had die onmogelijk onderweg verdonkeremaand. Als het snoep was geweest, mogelijk wel.
Ik had er ook geen verklaring voor en reed maar terug naar Betje om daar de zaak te onderzoeken. Maar ik hoefde niet ver terug te rijden, want plotseling zag ik om de meter een geklutst ei op de weg en een stuk zeep. Dat laatste was het enige, dat er nog te redden viel.
Vreemd genoeg, moest ik met zelfde tas boodschappen doen, dus ik ben nog vaker iets kwijtgeraakt. Mogelijk dachten mijn ouders een nieuwe tas is toch weer zo kapot.
Moraal 3: Als je gebruikmaakt van hulpmiddelen, inspecteer eerst of ze voldoen.
Epiloog
Gelukkig werd mijn zusje rijp voor een fietsje. Zij kreeg mijn fietsje als afdankertje en ik kreeg een jongensfiets.
Het eerste wat mijn zusje deed, was met het fietsje rijden over het muurtje langs de beek. Dat had ze al lang willen proberen. Ze kwam met een natte jurk thuis.
Dat fietsje, wat had ik dat graag bewaard. Nu tachtig jaar later zou ik het een prominente plaats geven, desnoods aan het plafond. En met een groot bord met ‘Mijn eerste fietsje‘.
Pierre Swillens
Geef een reactie