Noonk Sjaak, de kapper
Jong, zègk ut noch ins
Dit keer een verhaal uit mijn vroege kinderjaren. Ik ben geboren op 30 januari 1926 in Grevenbicht. Vlak na de watersnoodramp in december 1925. Bij mijn geboorte kreeg ik net geen natte voeten.
Mijn ouders moeten snel hierna zijn verhuisd naar Obbicht. Mijn herinneringen beginnen bij de uitstapjes van Obbicht naar Grevenbicht. Alle familie woonde nog in Grevenbicht, dus werd er vaak een bezoek gebracht aan de Tantes en Noonkes in Grevenbicht. Meestal gebeurde dat te voet. Ik kan mij herinneren, dat ik dat niet leuk vond. Weliswaar is de afstand Obbicht – Grevenbicht hemelsbreed 1,5 km. maar voor mijn korte beentjes was dat een crime. Laat ik in die tijd 5 jaar geweest zijn.
Noonk Sjaak en Tant Lies
Gelukkig was vaak het bestemmingsdoel Noonk Sjaak en Tant Lies, zwager en zuster van mijn moeder. Noonk Sjaak en Tant Lies waren alleraardigste mensen. Niet dat we (mijn zus en ik) er verwend werden, dat was er in die tijd niet bij. Als we geluk hadden, dan kregen we allebei een cent om een snoepje te kopen bij ‘Lemsje’ (veel inwoners van Grevenbicht hadden een bijnaam). Lemsje had een winkeltje in de buurt in een klein huisje, met uiteraard kleine ramen. Het kwam wel eens voor dat je buiten ontdekte, dat je toch iets anders had gekocht dan wat je binnen had gezien.
Noonk Sjaak als kapper
Waarom waren die bezoeken aan Noonk Sjaak en Tant Lies zo aantrekkelijk? Noonk Sjaak (Sjaakske bij de autochtonen) was een hardwerkende kapper. Hij had in zijn huis aan de voorzijde een herenkapsalon, aan de achterzijde een dameskapsalon. Hoe Noonk Sjaak dat zonder knecht of hulp klaarspeelde, is mij een raadsel. Vermoedelijk had hij vaste tijden voor de dames en heren afgesproken.
In de dameskapsalon kwam ik trouwens niet. Die was min of meer voor heren verboden. Ik herinner me, dat ik er een keer in verzeild was geraakt. Ik zag een mevrouw met krulspelden onder een grote wasemkap zitten. Men vertelde mij, dat dit wel even kon duren.
Fieneke
Noonk Sjaak en Tant Lies hadden de nodige kinderen. Een ervan was Fieneke, die wel met ons speelde. Ik schat dat Fieneke toen tien jaar was. Ik weet me te herinneren, dat ik haar vertelde, dat ik een nieuw liedje kende. Toentertijd was: Twee ogen zo blauw, zeer populair. Ik had er een variant van gehoord en die wilde ik Fieneke wel even voorzingen. Ik zong uit volle borst: Twee klote zo blauw. Dat leverde mij een reprimande op. “Foei, dat mag je niet zingen”, zei Fieneke (zij zei dat in dialect uiteraard). Het waarom ontging me. Fieneke deed ook geen aanstalten om dat op te helderen. Waarschijnlijk was het te moeilijk voor haar om het verboden woord te omschrijven.
Het snorretje van Noonk Sjaak
Noonk Sjaak had een klein snorretje. Een blond en pluizig snorretje. Niet zo’n zwart snorretje, zoals we dat later in de geschiedenis zouden tegenkomen.
Wanneer Noonk Sjaak bezig was, dan mocht ik vrijelijk bij hem binnenlopen. De zaak zat dan vol klanten. Voor mij waren de scheerklanten het interessantste. Ik keek gebiologeerd naar het ritueel, dat Noonk Sjaak daarbij hanteerde. Bij elke klant begon hij met het slijpen van het scheermes. Hiervoor had hij een lang blok, bekleed met dik leer. Met lange halen haalde Noonk Sjaak het mes op en neer. Er op lettend, zich geen jaap in zijn vingers te snijden. Als het mes geslepen was, ging hij de klant inzepen. Royaal tot diens neusgaten dicht zaten. Met de doek, die de klant om had, verschafte Noonk Sjaak hem weer lucht.
Na het inzepen, ging Noonk Sjaak met het scheermes aan de slag. Lange halen naar beneden en naar boven, afhankelijk van het gedeelte van het gezicht. Het spannendst was onder de neus. Met twee vingers van een hand wipte Noonk Sjaak de neus omhoog en haalde dan met de andere hand vakkundig het scheerschuim en de haren weg.
Het scheren kostte naar ik meen 15 cent. Als de klant meer te makken had, dan kreeg hij voor 5 cent een bad eau de toilette, of iets dergelijks, over zijn gezicht. Fris geschoren en met een luchtje maakte hij plaats voor de volgende klant.
Ik heb mij eens afgevraagd: Waar gingen die mannen dan naartoe. Als het in een stad was geweest, gingen ze misschien rechtstreeks naar de dames van lichte zeden, maar in een dorp lag dat niet voor de hand.
Jong, zègk ut noch ins
Er werd wat afgekletst in die scheersalon. Wanneer Noonk Sjaak aan het scheren was, deed hij daar niet aan mee. Hij wilde voorkomen, dat hij de klant een jaap zou geven. Zou hij meteen een klant minder hebben. De klant hield ook wijselijk zijn mond en als Noonk Sjaak hem de neus dichtkneep, kon hij toch niets zeggen.
Als Noonk Sjaak een klant zijn haren knipte, dan werd hij vrolijker. Als ik weer eens in de salon was en als die behoorlijk vol zat, dan zei hij tegen mij: ”Jong, zègk ut noch ins”. Ik wist wat ik dan moest zeggen. Ik moest het zinnetje opdreunen: “Aan de kéndj van het léndj steit ein ménj mit zéndj” (Aan de kant van het land staat een mand met zand). Dit leidde tot een grote hilariteit onder de aanwezigen. Ook hier ontging mij het waarom. En ook hier vond Noonk Sjaak er geen aanleiding in om voor opheldering te zorgen. Dat moest ik verder maar zelf ontdekken.
Beegter variant
Later kwam ik er achter, dat de inwoners van Beeg (Grevenbicht) het zinnetje uitspraken als : “Aan de kandj van het landj steit ein manj mit zandj”. Een kwestie van een klankverschil. Misschien werd de spot met me gedreven vanwege mijn spraakgebrek, dan wel om mijn afwijkend dialect. Ik heb reeds eerder gememoreerd de afstand tussen Beeg en Obbeeg (Obbicht ) is hemelsbreed niet meer dan 1,5 km.
Heemkunde
Dat het zinnetje echt heeft bestaan, heb ik later ervaren. Waar ik het opgedaan had, weet ik niet. Een tijd geleden kwam ik het zinnetje in de Beegter variant tegen in een artikel in een boek aan de hand van Jean Knoors (heemkundevereniging Bicht). Dat hij de Beegter variant hanteerde verbaasde mij, want Jean Knoors is in 1939 in Nattenhoven geboren. Nattenhoven schurkt tegen Obbicht aan en ligt iets zuidelijker. Is de toepassing van de é in Obbicht een enclave in het dialect, zoals elk dorp een afwijkend dialect heeft, of komt het in meer zuidelijker gelegen dorpen dan Obbicht voor. Dat moet ik maar eens aan de heer Knoors vragen, die zal het beslist weten. De woorden in de Beegter variant heb ik overigens kunnen checken in een beschrijving van “t Beegs woordenboek.
Epiloog
Zo ziet u, kennelijk had ik toen al warme gevoelens voor verschillen in dialecten, zonder het te weten overigens. Ik was bovendien, als artist in spé, in staat om mijn gehoor te vermaken. Of ik werd door Noonk Sjaak misbruikt om de amusementswaarde in zijn salon te verhogen. Ik weet het niet.
Desondanks heb ik goede herinneringen aan Noonk Sjaak en Tant Lies, zaliger gedachtenis. En ook aan Fieneke, die nu een gezegende leeftijd heeft bereikt.
Maar het meest herinner ik mij het snorretje van Noonk Sjaak, een echt kappersnorretje, een keurmerk van zijn professie.
Pierre Swillens
Dit vraagt naar meer van zulke verhalen.
Ik weet trouwens dat Ingrid (Buchten) als kind dit zinnetje met de ‘a’ variant ook vaak uitsprak. Ik hoor het mezelf soms in gedachten opzeggen.
Ik heb uit niet geheel betrouwbare bron, dat het woord blauw in die tijd een verboden kleur was. Mogelijk dat dat de reactie van Fieneke teweegbracht.
Zo had ik het nog niet gezien!